archief antroposofie en apocalypse
alleen voor archief en doorverwijzingen content
Translate
woensdag 7 februari 2001
De boodschap die kinderen van deze tijd ons brengen
De boodschap die kinderen van deze tijd ons brengen
(vert. Jan van Loon)
Een interview met de therapeut Henning Köhler
Door Thomas Stöckli
Om zeven uur ’s morgens kom ik in Wolfschlugen aan, waar ik ben uitgenodigd voor een uitgebreid ontbijt met de Heer en Mevrouw Köhler in verband met een gesprek over praktische pedagogie en een ‘Goetheanum interview’. Zo zaten we daar bij de koffie in een nog wat donkere werkruimte van de ‘Heilpädagogisch-Therapeutischen Ambulanz im Janusz-Korczak-Institut’. Maar het begon snel licht te worden terwijl we in een geanimeerd gesprek verwikkeld waren. Het was ook bijzonder, dat mevrouw Dorothee Köhler met belangrijke bijdragen aan het gesprek deelnam. De tijd was natuurlijk veel te kort. Ik moest het huis hals over kop verlaten, om de laatste aansluiting van de trein nog te halen. Daarom zetten we in de auto en op het station het interview voort, zodat we ons gesprek nog enigszins konden afronden. Toen ik eindelijk – nogal vermoeid – in de trein zat, kreeg het thema volledig onverwacht nog een voortzetting die op mij een zeer grote indruk maakte: een gesprek met een jeugdige ‘dropout’ van de Vrije School. – Maar laten we bij het begin beginnen, ’s morgens bij de koffie.
Zich openstellen voor genezende relatievormen
Wat gebeurt er in uw instituut en welke doelstellingen streeft u na?
Naast het therapeutische en adviserende aanbod hebben we nog een heel scala aan vervolgopleidingen (congressen, seminars, cursussen) over de thema’s pedagogie, heilpedagogie, biografiearbeid, psychologie, beeldende kunst en kunsttherapie, cursussen voor ouderen en huwelijkspartners . De nadruk ligt op het kinder- en jeugdwerk. Van het begin af aan hebben we eraan gewerkt een alternatief te formuleren en in praktijk brengen voor de belangrijkste bestaande therapieën op dit gebied. De wetenschap over het jonge kind speelt daarbij een sleutelrol. Zij speelt sowieso een sleutelrol in de geestesstrijd van deze tijd.
Er staat ontzettend veel op het spel. Zodra de ‘moeilijke kinderen’ het onderwerp van gesprek worden, gaat men zonder schroom de mechanistische toer op – dat geldt ook gedeeltelijk voor de vrije scholen. De probleemstelling wordt onmiddellijk ingekaderd en beperkt zich tot nut en functionaliteit. Men wil zich met de probleemstelling ervan afmaken door de diagnose onmiddellijk in de richting van een organische hersenafwijking te sturen, om daarna van alles te verzinnen om de kinderen weer het etiket ‘normaal’ op te kunnen plakken. Het afglijden naar het gebied van het machinale denken voltrekt zich geheel onwillekeurig. De betreffende pedagogen hebben niet het gevoel dat ze hun humanistische of spirituele uitgangspunten ontrouw zijn, wanneer zij een of andere moderne hypothese klakkeloos overnemen zoals bijvoorbeeld: bij onaangepaste kinderen zou in de hersenen ‘de Dopamine-overdracht tussen de synapsen te gering zijn.
Gebruik ik de uitdrukking ‘een kind dat psychische begeleiding en ondersteuning nodig heeft’ of moet ik bij eerlijke reflectie zeggen: ‘een storend element dat gerepareerd moet worden’? Hier zit de duivel dikwijls in het detail. Daarom moet er menskundige detailarbeid verricht worden, om de specifieke valkuilen voor het denken te achterhalen en onschadelijk te maken die de ’meester van de magie der functionaliteit’ (voor insiders Ahriman) overal graaft. Dat is niet gemakkelijk. We kennen zeer goed het gevaar om in concrete therapeutische situaties, waar onze vakkundigheid op het spel staat, de lat voor wat haalbaar is een stuk lager te leggen en duidelijk te laten voelen dat jij degene bent die weet hoe het kind zich heeft te gedragen, in plaats van de moeizame weg te gaan die ook mogelijk is: zich openstellen voor een genezende relatievorm. De onderlinge relatie is de kern waar alles om draait. Het gebied van het innerlijk. Waar het om gaat is dat men zich vertrouwd maakt met het lot van de ander en allerlei aanmatigende diagnostische constructies en vage maatregelen verre van zich houdt. Om dit ideaal niet alleen maar te proclameren, maar ook steeds beter in praktijk te kunnen brengen moeten concrete oefentrajecten op zielengebied, het waarnemen en in het denken, afgelegd worden. Daarbij kan men elkaar wederzijds helpen.
Vooral het onzalige begrip ‘normaal’ verhindert dat we een inzicht krijgen in het wezenlijke. Therapie mag toch niet betekenen dat we mensen weer geschikt maken om in een ziekelijke maatschappij te laten functioneren. James Hillman heeft eens gezegd, dat iedere therapieruimte een samenzweringsplaats, een zaadje voor een revolutie zou moeten zijn. Hij bedoelt natuurlijk de geestelijke revolutie. Men kan niet zo maar simpelweg zeggen dat in de psychotherapeutische praktijken en de psychologische spreekkamers van deze wereld alleen mensen komen die niet functioneren. De mensen die hier hulp zoeken beschikken dikwijls over buitengewone spirituele en sociale capaciteiten, die voor hen eerder een vloek dan een zegen zijn. Op zijn minst gezegd zijn het mensen met diepe eerlijke intenties voor wie het leven alles wat voor hen heilig is dreigt kapot te maken. Men zou wat overtrokken kunnen zeggen: als psychotherapeuten hebben we het voorrecht dienstbaar te mogen zijn aan een
verborgen elite
. Dit geldt vooral ook, in bijzonder hoge mate, voor de zogenaamde gedragsgestoorde kinderen.
Bezoekers uit een andere wereld – de wereld van de toekomst
Kunt u een concreet individueel geval noemen waaruit dit blijkt.
Er melden zich bijvoorbeeld ouders met een kind dat zich opmerkelijk gedraagt, dat op school moeilijkheden veroorzaakt, zich voortdurend als een malloot gedraagt, niet wil leren enz. De opdracht aan ons luidt dan: Zoek eens uit wat de oorzaak van deze stoornis is, en zorg er dan voor dat het kind weer normaal wordt, zich aanpast, gehoorzaamt, en weer gaat presteren.
Het eerste wat we doen is onmiddellijk duidelijk maken, dat er met deze ingang niets bij ons te halen valt. Wij zijn geen reparatiewerkplaats voor kinderen en werken niet met standaardtests. Door voldoende de tijd nemen om de levensgeschiedenis van het kind precies na te vragen, het in het ongedwongen spel te leren kennen, voor zover mogelijk met de peuterleidster of de klassenleraar te spreken, ontdekken we gegarandeerd meer dan met welke test ook. Verder gaan we bij het onderzoek niet uit van voorgebakken oordelen. Wij zeggen: wanneer het kind aanpassingsproblemen heeft, weten wij in eerste instantie alleen: het heeft aanpassingsproblemen. Of daaruit de conclusie kan worden getrokken dat het hier om een gedragsstoornis gaat weten wij nog lang niet. Misschien heeft de kleine dwarsligger heel goede gronden voor zijn gedrag.
Wat wil het eigenlijk zeggen ‘stoornis’? Op een of andere manier komen de behoeften en de aanleg van het kind in aanvaring met de omgeving waarin het is geplaatst, met de eisen waaraan het zou moeten voldoen. Iets gaat daar niet samen. En dat komt steeds meer voor. Waarom? In plaats van onmiddellijk van een afwijking te spreken, moet men rekening houden met het tijdsfenomeen, dat inhoudt dat er grote verschillen in de stijl van waarneming, leren en communicatie bij het kind aanwezig zijn. Vele begaafdheidsprofielen die we tegenwoordig tegen komen begrijpen we eenvoudigweg nog niet. Zij komen ons verdacht voor. Daarom worden we intolerant. Het is dezelfde reactie als die zich voordoet bij vreemdelingenhaat.
Om te begrijpen wat zich tegenwoordig in de vroege jeugd afspeelt zouden de psychotherapeuten er bij hun diagnose goed aan doen samen te werken met de bewustzijnsonderzoekers. Steeds meer kinderen vertoeven onder ons als vreemdelingen, als bezoekers uit een andere wereld. En wanneer we de verschijnselen voor zichzelf laat spreken, dringt al heel snel tot ons door: Deze andere wereld is de
toekomst
.
Ik heb geleerd, dat zogenaamde gedragsstoornissen altijd een boodschap bevatten. Veelvuldig luidt deze boodschap vrij vertaald: “mijn ‘stijl’ van communiceren (leren is communiceren!) met de wereld en de mensen is een heel andere dan die, die jullie van mij verwachten. Wij spreken verschillende talen. Jullie willen mij dingen opdringen die mij tot in het diepst van mijn innerlijk vreemd zijn. Jullie zien niet wat ik in mij heb, wat ik te bieden heb. Dat frustreert mij iedere dag opnieuw”. Zo zouden vele zogenaamde probleemkinderen spreken, wanneer ze konden zeggen wat hen kwelt.
Betekent dat, dat u deze dingen op dezelfde manier ziet als in het boek over de ‘indigokinderen’ wordt uitgewerkt? Daar wordt bijvoorbeeld gezegd, dat men in plaats van hyperactieve kinderen ritalin voor te schrijven en ze daarmee kalm te krijgen hun bijzondere boodschap zou moeten leren begrijpen en dienovereenkomstig met hen omgaan.
Ja, met de basisgedachte, zoals die daar verwoord wordt ben ik het eens, ook al worden daar sommige dingen nogal oppervlakkig en, volgens mij, onfenomenologisch beschreven. Ik schrijf en spreek immers nu al jarenlang op een zo gedifferentieerd mogelijke manier over deze verschijnselen, maar kon wonderlijk genoeg in antroposofische kringen niet het bewustzijnseffect bewerkstelligen dat dit boek nu plotseling wel teweegbrengt. Kinderen met nieuwe en bijzondere vermogens stromen nu letterlijk de wereld binnen. Velen ondergaan het noodlot dat men hen als moeilijke gevallen beschouwt, afzondert en plaagt met allerlei therapieën.
Ik doorkruis het hele land, om de aandacht te vestigen op dit feit, dat voor mij in 1995/96 door verschillende ervaringen van een vermoeden tot zekerheid werd. Ik gebruik meestal de uitdrukking ‘begaafdheidsprofielen die niet in overeenstemming met de geest van deze tijd zijn’ – ‘niet in overeenstemming met de geest van deze tijd’ omdat de tijd nog niet rijp is om te in te zien waarom het hier gaat. De kinderen waarom het gaat, komen daadwerkelijk op aarde met een ‘afwijkende’ samenhang van de wezensdelen. Maar deze afwijkingen zijn als zodanig zeker niet pathologisch, maar kondigen een bewustzijnsverandering aan. Een binnendringende toekomst botst op verstarde maatschappelijke en institutionele structuren. Deze structuren zijn manifestaties van een geesteshouding van waaruit geen begrip ontwikkeld kan worden voor datgene wat deze kinderen meebrengen. De conflicten die hieruit voortkomen worden in snel tempo steeds heviger.
Het besluit tot incarnatie:
Voor een menswaardige toekomst
Kunt u vanuit uw eigen ervaringen en waarnemingen als therapeut iets gedetailleerder de ‘nieuwe kinderen’ beschrijven? U hebt immers voor u zelf de begrippen daarbij gevonden.
Daar werk ik nog steeds aan. De differentiaalfenomenologie van ongewone begaafdheidsprofielen is een complex thema dat in de toekomst nog verder moet worden uitgewerkt. Mij gaat het inderdaad vooral om de fenomenologische redelijkheid. We moeten ervoor waken, dat wij de bijzondere kinderen niets iets toedichten, maar echt goed toekijken en beschrijven wat we waarnemen. Bovendien zou men zeker ook altijd de fenomenen moeten
duiden
en in de context van een ‘groot verhaal’ te plaatsen, dus in een overkoepelende samenhang van ideeën
Het ‘verhaal’ waarvan ik geloof dat het ons verder kan helpen, was in zijn oorspronkelijke trekken ook bij Novalis al bekend. Hiervan getuigt zijn uitspraak: ‘Wij zijn op een zending om de aarde op te bouwen.’ Ieder van ons heeft het toneel van het wereldgebeuren betreden, om zijn bijdrage te leveren voor het welslagen van de ‘sociale sculptuur’ (Beuys), dat wil zeggen om aan de verwezenlijking van een menswaardige toekomst mee te werken. Dat is in wezen het besluit tot incarnatie. En vanuit zo’n uitgangspunt kan men pas de omvang inschatten van de tragiek die zich voordoet, wanneer een mens zo van zichzelf vervreemd is, dat zijn creatieve oerimpuls omslaat in vernietigingsdrang. In ieder kind kondigt zich een individuele ‘leidende wil’ (Goethe) aan, een ‘primaire motivatie’ (Viktor E. Frankl), die van niets anders kan worden afgeleid dan van zichzelf. Deze
biografische richtingsimpuls,
die als een rode draad door ons lot loopt, heeft echter ook – een het is zeer belangrijk om daar op te letten – bovenindividuele aspecten: hij zit verweven in een ‘generatieproject’.
Het is altijd al zo geweest, dat de opgroeiende generaties bepaalde genezende impulsen in het wereldgebeuren wilden aandragen en daarbij door onzichtbare draden met elkaar in verbinding stonden, terwijl gelijktijdig tegenkrachten optraden om alles in de afgrond te trekken. Een spannend thema voor het geschiedkundige onderzoek over de jeugd. Nu lijkt het, en men hoeft geen cultuurpessimist te zijn om je hart vast te houden voor wat er in de toekomst staat te gebeuren, alsof de kinderen met bijzonder veel voornemens op de wereld zijn gekomen. Zij willen een enorme bewustzijnssprong op gang brengen en schuwen daarvoor geen enkel risico. Anders dan in de 60er en 70er jaren, toen de jeugd vaak rebelleerde tegen de gevestigde orde, is er nu een ‘graswortelrevolutie’ aan de gang. De nieuwe kinderen zijn overal aanwezig. (Bioscoopfilms zoals ‘Generatie X’ thematiseren dit op een vrij oppervlakkige sensatiebeluste manier.)
Ik wil dus van dit ‘levensscript’, waarover bijvoorbeeld de transactionele analyse spreekt, de
oerkeuze,
dat het denken van Jean Paul Sartre bepaalde, beweren dat het a) niet in de vroege jeugd is aangeleerd, zoals altijd wordt beweerd, maar als een grof ontwerp meegebracht; b) in de kern van de zaak niet egoïstisch is, maar met zeer grote verantwoordelijkheid op de tijdssituatie betrokken; c) weliswaar individueel is, maar gelijktijdig binnen de betreffende generatie aan afspraken gebonden.
Vanuit deze achtergrond kan men nu de vraag stellen: Welke menselijke kwaliteiten worden nu in bijzondere mate bedreigd, waardoor, - wanneer ons betoog waar zou zijn – het voor de kinderen die nu onder ons zijn en in die de nabije toekomst nog geboren worden van zeer groot belang moet zijn om juist deze kwaliteiten te redden? Hebben zogenaamde deviante kinderen in werkelijkheid bijzondere krachten, die samenhangen met de tekortkomingen van onze beschaving? Of anders gezegd: Zou het waar kunnen zijn, dat wij in een tijd leven, waarin wij juist datgene wat in de toekomst het dringendst noodzakelijk is, zich doet kennen als zwakte en falen?
Troostende en koesterende zielen
Kunt u concrete voorbeelden noemen?
Ja, nu komen we toe aan de fenomenen. Ik heb kort geleden nog iets daarover gezegd in mijn boek ‘Was haben wir falsch gemacht’ (vert. Wat hebben we verkeerd gedaan). In iedere schoolklas vinden we tegenwoordig enige zeer gevoelige, schrikachtige, buitengewoon tedere, ‘dunhuidige’ kinderen, meestal meisjes, waarover men zich zorgen maakt omdat zij buitengewoon kwetsbaar overkomen. Ik heb het nu even niet over wat in medische zin opvalt. Typische gedragskenmerken zijn: drempelvrees (iedere verandering van de situatie is voor hen een crime), faalangsten, angst bij het inslapen. Vanwege hun bovenmatige behoefte aan omhullende veiligheid worden zij vaak beschouwd als gezinstirannen. Dat kan oplopen tot een regelrechte controlewaan. Zijn hechten een uitgesproken hoge waarde aan stemmige rituelen, hebben zeer veel behoefte aan harmonie, gaan het liefst nooit zonder hun ouders ergens naar toe en zijn voortdurend bang dat er iets vreselijks gebeurt. Wanneer men zorgvuldiger kijkt ziet men wel, dat hun angst niet zichzelf betreft, maar dat het om de anderen gaat. Al hun bezorgdheid is gericht op het welbevinden van vader, moeder, de broers en zusjes en alle mensen die haar dierbaar zijn. Ook dieren worden in deze overbezorgdheid betrokken en zelfs planten. Het is typerend voor zo’n kind dat het bittere tranen huilt bij de aanblik van een dood muisje en zeer bedroefd wordt bij het zien van een verwelkende bloem. Al op zeer jonge leeftijd – men moet zeggen: veel te jong, nog voor dat het beschermende omhulsel van het ego zich echt heeft kunnen ontwikkelen – is het belangrijkste wezenskenmerk van deze kinderen een diepe kracht tot medelijden, een uitgesproken verantwoordelijkheidsgevoel voor anderen, ja voor alles wat leeft. Zij hebben een diep religieuze stemming – geheel onafhankelijk van de religieuze opvattingen van hun ouders – en doen het liefst spelletjes die iets te maken hebben met verzorging of verpleging. Hun met overgevoeligheid waarnemende wezen strekt hen zeker niet altijd tot voordeel. Zij ‘doorvoelen’ (doorzien zou een verkeerde uitdrukking zijn) elk gedrag dat niet echt is. Een leraar kan nog zo’n vriendelijke stem opzetten, nog zo vlot optreden – wanneer zijn innerlijk is vervuld van verbittering of verdriet, dan weet dit kind dat met het hart.. en is ongelukkig omdat het niet kan helpen. – Dat zijn de
troostende of koesterende zielen
. Wanneer men het wezenlijke eruit destilleert komt men tot dergelijke formuleringen. Zulke ‘Samaritaanse mensen’ zijn er altijd wel geweest, zeker. Maar nu zijn er zo veel van dit soort kinderen onder ons – en er komen er steeds meer – dat we van een tijdsverschijnsel moeten spreken. Ik hoef er niet lang bij stil te staan, dat we hier met een kwaliteit te maken hebben, die in onze beschaving zeldzaam geworden is en toch even noodzakelijk is al water in een verdord gebied. – Wanneer zo’n wezenlijke eigenschap dreigt om te slaan naar het pathologische, naar een angstverschijnsel dat therapeutische behandeling vereist, dan is dit het gevolg van een pijnlijke wanverhouding tussen de zielenwarmte van deze kinderen en de koude mentaliteit van deze tijd. Zij bevriezen in hun diepste innerlijk. Men slaat therapeutisch en opvoedkundig de plank volledig mis, wanneer ons handelen niet door
dit
inzicht wordt geleid.
Scouts, verkennende of zoekende zielen
En hoe staat het met de hyperactieve kinderen, die vooral in het boek over de ‘indigokinderen’ ter sprake worden gebracht?
Daarover ben ik net een boek aan het schrijven. De negatieve symptomen zijn algemeen bekend, die hoef ik hier niet op te sommen. Maar wat is er aan de hand met de sterke kinderen onder hen? Zij worden gekenmerkt door een zeer sterke dadendrang. Een
creatieve
dadendrang, let wel. Zij barsten van de energie, maar ik wijs erop dat het hier niet eenvoudig om een ondoorzichtig overschot aan energie gaat (we moeten proberen boven dit soort stoomketelvoorstellingen te staan), maar het is evident, hoe de in het incarnatieproces werkende warmte-bewegings-impuls met ongewoon sterke kracht doorslaat, alsof het lijkt alsof deze kinderen als grondstemming voor het leven het volgende willen zeggen: ‘Ik heb maar weinig tijd en ik heb nog zo waanzinnig veel te doen!’ Hier hebben we te maken met een bovenmatige inzet van ik-krachten, en wel van hogere ik-krachten. Dit zogenaamde hyperactieve syndroom is eigenlijk zuivere levensbesvestiging, zuivere scheppingsdrang: doorschietend verlangen om
het goede te doen
. Natuurlijk roept dit een aantal moeilijkheden op. Maar we hebben hier toch te maken met een bijzonder vermogen, die men moet erkennen, waarderen en bevorderen (in plaats van om zeep te helpen).
De bandeloze dadendrang is immers maar een kant van de medaille. Daar komt nog bij dat deze zogenaamde hyperkinetische kinderen een uitgesproken behoefte hebben aan communicatie. Zij zijn de ‘archetypes van de communicatie’ – spontaan, vindingrijk, en mededeelzaam, vrijgevig, met grondhouding die jegens iedereen vriendschappelijk is. Zij doen niets liever dan anderen iets geven. Dat komt in de vakliteratuur nauwelijks ter sprake. Hun interesse voor de wereld is grenzeloos. Zij zijn de avonturiers van het leven – en wie van zichzelf hetzelfde kan beweren zal goed met hen overweg kunnen. Ook al is het zo, dat hun bereidheid om risico’s te nemen soms adembenemend is.
Als uitgesproken kinderen van deze tijd is het voor hen volledig onbegrijpelijk, waarom iemand er bezwaar tegen heeft, dat zij zich met bijzondere voorliefde wenden tot alles wat zich als actualiteit voordoet. Zij voelen zich niet alleen sterk aangetrokken tot computers, maar ontwikkelen ook zeer snel een grote vaardigheid in het gebruik ervan. Hyperactieve kinderen zijn kleine anarchisten en dat wordt hen kwalijk genomen. Met enige overdrijving zou je kunnen zeggen dat zij al geboren worden met de puberale eis tot vrijheid en we schrikken soms van hun bereidheid om risico’s te nemen. Wie deze kinderen wil opvoeden moet deze sterke behoefte aan vrijheid als fundamentele eigenschap met sympathie tegemoet treden. Anders kun je het wel schudden.
Eigenlijk vinden we bij hyperactieve kinderen alle attributen van ‘de mens van de toekomst’, zoals die dikwijls wordt gepropageerd: zeer flexibel, veelzijdig, bruisend van ideeën, communicatief, technisch begaafd, ondernemend en bereid om risico’s te nemen. Toch zijn zij niet geliefd, want naast deze eigenschappen manifesteren zij zich ook als onaangepast en wild, een aangeboren antiautoritaire basishouding in combinatie met een sterk gevoel voor rechtvaardigheid. En dat is niet wenselijk in een wereld, die meer geneigd is het ‘nieuwe conformistische eenheidstype’ (Horst-Eberhard Richter) van de hippe, gestileerde jaknikkers en meelopers te waarderen. Dus zegt men maar: Deze kleine herrieschoppers mankeren iets aan hun hersenen. De inhoud van hun hersenpan is beschadigd.
Ook is het zo dat deze kinderen een rudimentaire helderziendheid meebrengen. Wie goed oplet ontdekt dat zij telepathische vermogens hebben. Ja, zij hebben weet van de inhoud van gesprekken waar ze niet aan hebben deelgenomen en soms geven ze antwoord op vragen die je hun juist wilde gaan stellen. Waarschijnlijk kunnen zij de lichaamstaal – mimiek, gebaren, de uitdrukking van gelaat en ogen – van andere mensen te ‘lezen’. Maar als ik mij niet vergis hebben zij ook uiterst fijngevoelige ‘atmosferische’ waarnemingsvermogens, in samenhang met een verhoogd gedachtezintuig, dat niet meer persé is aangewezen op overdracht via de gesproken taal.
Ik noem hen
scouts, verkennende of ook zoekende zielen.
Dat is omdat ik meen begrepen te hebben dat het uitgesproken leidersfiguren zijn, die helemaal in hun element zijn wanneer zij voorop kunnen lopen om onbekende gebieden te verkennen – voor anderen!
Dat is een beeld. Ziet u, onze tijd heeft dringend nieuwe impulsen nodig. Wij leven in een angstcultuur. De troostende zielen treden aan, om zich met de angst uiteen te zetten en die als het ware van binnen uit om te vormen. Maar wij hebben ook persoonlijkheden nodig, die, in plaats van met alle anderen in de pas mee te lopen, door willen breken naar onbekende geestelijke gebieden, en wel zo, dat zij daarbij geleid worden door de diepe behoefte andere mensen te laten deelnemen aan datgene wat zij aan het verkennen zijn. De zoekende zielen hebben daarvoor het gereedschap.
Een karakteristiek voorbeeld
Manuel is zes jaar oud en moet al snel naar de eerste klas (groep 3); maar er zijn in de kleuterklas enkele problemen; niet alleen omdat hij een wildeman is, vol dadendrang en overlopend van ideeën, maar ook omdat hij de laatste tijd agressief wordt, met bakstenen naar andere kinderen gooit en de kleuterlerares een schop geeft wanneer hem iets niet bevalt.
De leraren die de schoolrijpheidstest met hem doen hebben gehoord hoe het met zijn sociale gedrag gesteld is. En zij ondervinden het nu aan den lijve: Manuel gedraagt zich bij de kennismaking niet zoals het hoort. In plaats van een schilderopdracht te doen krabbelt hij alleen maar het blad vol en tegen een lerares zegt hij ‘jij ben een trut!’ Bij een gesprek dat daarna plaatsvindt worden de ouders verzocht hem te laten testen, omdat de jongen waarschijnlijk hyperactief is. Zij komen bij ons terecht. Wij testen niet, maar houden ons enige weken met het kind bezig. Dan doen wij het voorstel om Manuel nog een jaar op de kleuterschool te houden. Intussen nemen we hem in therapie, adviseren regelmatig de ouders en hebben ook af en toe gesprekken met de kleuterlerares. Tot ons grote genoegen zijn alle betrokkenen het met deze oplossing eens. Een jaar later kan Manuel zonder problemen naar de eerste klas.
Wat is er gebeurd? Tijdens lange gesprekken met de ouders lukte het ons alle angst weg te nemen voor het feit dat hun jongen ‘gestoord’ zou zijn. Het bleek dat vooral bij de moeder tijdens de zwangerschap deze angst al ontstaan was. In plaats van ongecompliceerd en meegaand en direct met Manuel om te gaan, werd de relatie tot hem voortdurend beheerst – ondanks alle liefde die ze voor hem koesterden – door schuldgevoelens en angst. De hele relatie bestond louter nog uit ‘tactische spelletjes’. Bovendien hadden de ouders voortdurend ruzie vanwege het kind. Nu leerden zij, met onze hulp, elkaar wederzijds vriendschappelijk te ondersteunen in hun pogingen het kind steeds beter te leren begrijpen en vooral zijn bijzondere en bewonderenswaardige eigenschappen meer waar te nemen. Spoedig kwamen we tot het inzicht, dat gevoelige kinderen de mening die men over hen heeft onwillekeurig terugspiegelen.
Wij spraken veel over zogenaamde moeilijke kinderen en het voorrecht dat ouders hebben, die door zo’n kind worden uitgekozen (!). Ook sloten we een verbond, waarin we afspraken dat we ons nooit de mening zouden laten opdringen dat er met Manuel iets ‘niet in orde’ was. Gelukkig werkte ook de kleuterlerares heel goed mee en werd ook deelgenoot van het verbond. Geleidelijk ontstond er uit de gemeenschappelijke inspanningen een steeds helderder en levendiger wezensbeeld van het kind, en alle betrokkenen bevestigden al gauw, dat zij een steeds beter ‘Fingerspitzengefühl’ ontwikkelden hoe zij met Manuel moesten omgaan. En wat minstens even belangrijk was: we slaagden erin onze angst en schuldgevoelens te overwinnen en de verwijtende houding naar elkaar toe af te bouwen. Deze zuivering van het klimaat, in combinatie met de veranderde manier van kijken, was al de halve therapie. Misschien wel meer. Een aanvullende bijdrage vormde een uur speltherapie (conflictbeheersing door rollenspel) en verder nog een uur schildertherapie per week. Ik moet hier nogmaals bij benadrukken dat wij onder therapie geen ‘behandeling van een pathologie’ verstaan, maar een ‘zorgzame begeleiding’ waarbij ook de sociale omgeving aan bot komt.
Manuel kwam dolgraag. De ouders kregen praktische aanmoedigingen om thuis als co-therapeuten een bijdrage te leveren (eenvoudige toepassingen en oefeningen voor basale zintuigontwikkeling; algemene richtlijnen om de ‘levenshygiëne’ te verbeteren). Manuel is nog steeds een wilde ondernemende jongen. Maar hij is niet meer agressief. Op school doet hij het erg goed, terwijl hij toch dikwijls minder geconcentreerd is, maar dat compenseert hij door een zeer enthousiaste en fantasierijke bijdrage die – en daarmee prijzen wij onszelf ook gelukkig – de meeste leraren erg imponeert, waardoor zij ook milder gestemd zijn tegenover het feit dat de kleine donderstraal nog steeds allerlei streken uithaalt.
Manuel was, toen wij hem voor de eerste keer ontmoetten, volgens de huidige diagnostische criteria een standaardvoorbeeld van een ‘ADS-kind’ – een van die gevallen aan wie elders vermoedelijk ritalin zou worden voorgeschreven.
Henning Köhler
Dichterszielen of reizigers in het sprookjesland en bewakers of beschermers van de werkelijkheid
Zijn er nog andere’ typen’ kinderen die u hier vanuit uw ervaring kunt karakteriseren?
Ja, men kan nog twee andere toekomstgerichte kindertypen leren kennen. Ten eerste de
dichterszielen of reizigers in het sprookjesland;
zij worden vaak gediagnosticeerd als pathologisch introvert, extreem droomachtig, contactschuw, ongeconcentreerd. Voor hen heeft men de leuke diagnose <ADS (attention deficit syndrom) zonder hyperactiviteit> ook wel hypoactiviteit genoemd – Hun beeldvormend vermogen is imponerend. Bij hen komt een ongelooflijke imaginatieve kracht tevoorschijn, wanneer men hen beter leert kennen. Wanneer men hen in de goede stemming brengt scheppen zij wonderbaarlijke stemmige sprookjesbeelden, beschikken over een onuitputtelijke voorraad verhalen. Hun kapitaal bestaat uit hun fantasie. Al op zeer jeugdige leeftijd houden zij zich innerlijk bezig met diepzinnige vragen, denken na over de dood, over mislukkingen in het leven, de oneindigheid enz. Wanneer je het met hen hebt over elementenwezens, zoals kabouter, feeën, en elfen dan heb je onmiddellijk al hun aandacht. Deze reizigers in het sprookjesland hebben dikwijls onzichtbare metgezellen, met wie zij heel vanzelfsprekende omgang hebben. Zij zijn uitgesproken deskundigen op zielengebied, echt waar! Het lijken wel gepredestineerde psychologen. Het genie van de poëzie gaat in onze tijd verloren en ziedaar! De dichterszielen komen binnenstromen.
Dan is er verder nog de groep van de bewakers en beschermers van de werkelijkheid, zoals ik ze noem. Dat zijn kinderen met een zeer hoge intelligentie, maar die desondanks op school mislukken . Alleen wanneer het leerproces helemaal op het praktische leven gericht is, zijn zij in staat hun geestelijke kwaliteiten tot ontplooiing te brengen. Zo’n kind kan naaimachines repareren, weet hoe hij met automotoren moet omgaan, heeft in een oogwenk het timmermanshandwerk onder de knie, begrijpt moeiteloos gebruiksaanwijzingen voor knutselwerk of gebruiksapparaten…, maar hij krijgt het niet voor elkaar de vermenigvuldigingstafels onder de knie te krijgen!
Nu wordt door cultuurcritici terecht geklaagd dat we ‘losgeslagen zijn van het werkelijkheidsbesef’. Paul Virilio zegt dat ‘het verstoken zijn van een gevoel voor zintuiglijke waarneming’ een massaverschijnsel is geworden. De intelligentie die zich van de primaire levenswerkelijkheid abstraheert en de daaruit voortvloeiende resultaten overheersen tegenwoordig alles. Men ziet dus, dat deze bewakers van de werkelijkheid een intentie de wereld binnendragen, die ons zeer ten goede zou komen – en dat niet alleen maar op de scholen – wanneer we die ter harte namen.
Een echte werkplaatssfeer scheppen
In het boek ‘Indigokinderen’ worden de Vrije Scholen samen met de Montessorischolen beschouwd als de enige scholen waarin kinderen met bijzondere kwaliteiten en de daarbij horende gedragsverschijnselen op een pedagogisch verantwoorde manier begeleid worden. Hoe ziet u de schoolvorm die aan de huidige eisen tegemoet kan komen?
Waar moet ik beginnen? Enige fundamentele eisen zijn immers niet nieuw: een sterkere gerichtheid op de praktijk, een grote nadruk op kunstzinnigheid, interactieve leervormen. Natuurlijk heeft de Vrije School veel van dit alles verwezenlijkt. Maar daarmee wil ik zeker niet zeggen dat men daar ontspannen achterover mag leunen. Want er valt nog veel te verbeteren. Laten we de kunst nemen. Is de Vrije School werkelijk uit grond van het hart van kunst doortrokken? Men zou ook daar nog veel meer de sfeer van een werkplaats, een atelier moeten scheppen. Het is nog maar een begin (en eigenlijk niets nieuws), wanneer dertig of veertig leerlingen in keurige rijen stil zitten te schilderen. Het hele arsenaal van scheppende mogelijkheden moet volledig aangewend worden, inclusief de moderne kunst. Van de gevestigde moderne kunst zou je toch minstens kunnen zeggen dat het intussen een stukje cultuurhistorie is geworden dat je niet zomaar buiten de deur kan houden, en dat geldt ook voor de kunst om iets te installeren, iets voor te dragen enzovoort. Ook mediakunst is tegenwoordig een thema waar we ons mee bezig moeten houden.
Dorothee Scheck-Köhler breng tussenbeide:
De zuivere esthetica is niet meer aan de orde, dat geldt toch tenminste voor de bovenbouw. Zoals Rudolf Steiner ook al gezegd heeft gaat het tegenwoordig in de kunst er ook om zich uiteen te zetten met de lelijkheid, de duisternis, het falen. De leerlingen moeten en kunnen door kunstzinnige processen dingen leren die voor het leven belangrijk zijn en wel dat men bij het beleven van mislukkingen en oog in oog met zijn eigen tekortkomingen niet het geloof aan zichzelf hoeft te verliezen. Wanneer men gefixeerd is op de doelstelling dat er altijd iets ‘moois’ iets decoratiefs moet ontstaan als eindproduct zorgt dat dikwijls voor frustraties en ook voor verveling. De eis van de huidige tijd luidt: De moed hebben zich met zijn tekortkomingen, met het provisorisch ontstane, uiteen te zetten, om daaruit scheppende krachten te laten ontstaan! Dikwijls is het totaal contraproductief, wanneer het resultaat aan het begin van het proces al wordt vastgelegd.
Henning Köhler vervolgt:
Ja, het gaat erom zich volledig in het proces te gooien. Deze ervaring is altijd belangrijk in een tijd, waarin het normaal is dat de biografie uit kant en klare geprefabriceerde onderdelen opgebouwd wordt. Werk dat altijd alleen maar gericht is op resultaat staat los van iedere vorm van kunstzinnigheid. Bij de kinderen de angst wegnemen dat zij struikelen; hen de ervaring te geven dat alleen hij iets bereikt, die ook de mogelijkheid van mislukking incalculeert, ja zelfs uitdaagt – dat is de grote kans in de kunst. Je kunt eigenlijk niet meer van een nederlaag spreken, wanneer die het uitgangspunt vormt voor iets nieuws. Bij het kunstzinnige proces gaat het allereerst om de ervaring van het actieve aangrijpen van vrijheidsgebieden. Natuurlijk moeten de leerlingen ook kunstzinnige technieken onder de knie krijgen. Maar zij hebben bovenal een ateliersfeer nodig, waar ook een zekere chaos geaccepteerd wordt; waar men vrij mag rondlopen, met elkaar praten en alle mogelijke dingen uitproberen.
Dorothee Scheck-Köhler:
Er ontstaat dan een heel nieuwe verhouding tussen leraar en leerling. Daaruit kan een nieuwe menselijke band ontstaan, een vertrouwensvollere relatie, die niet op succes en prestaties is gebaseerd. De ruimtes van een vrije ontmoeting via de kunst zijn ook altijd emotioneel beladen ruimtes, maar dan in positieve zin. Er kunnen dan periodes voorkomen van radeloosheid en vertwijfeling, maar daarna ook weer plotselinge doorbraken en gelukservaringen. De pedagoog kan deze persoonlijkheidsopbouwende processen begeleiden en speelt hierbij ook een heel andere rol dan in het conventionele onderwijs.
Henning Köhler:
Dan is het natuurlijk wel nodig om de klassen te verkleinen of in groepen op te delen en dat is dikwijls problematisch vanwege het gebrek aan medewerkers.
Dorothee Scheck-Köhler:
Wanneer ik alleen maar kijk naar het potentieel aan eventuele medewerkers hier in de omgeving van Stuttgart, dan komen we gemakkelijk op 200 kunstenaressen en kunstenaars, die bereid zouden zijn om blokken kunstzinnig onderwijs te geven en met de scholieren nieuwe vormen van samenwerking uit te proberen. Ik zou me ook kunnen voorstellen daar zelf aan mee te werken.
Henning Köhler:
De belemmering zit hem niet alleen maar in de onbeweeglijkheid van de mens, maar ook in de structurele dwangbuizen waarin de scholen zich bevinden. Misschien gaat dat in Zwitserland gemakkelijker?
Mijn ervaring is, dat het er eenvoudigweg om gaat gewoon ergens te beginnen met kleine concrete stappen in plaats van grootschalige modellen en oneindige discussies. Dat is op iedere school mogelijk.
Dit heeft ook met de kunst van het sociale te maken. Zolang het systeem van frontaal lesgeven volgens star voorgeschreven plannen en regels niet wordt doorbroken, blijft de koningin der kunsten buitengesloten. De conventionele onderwijsstijl verhindert de oefening in het sociale. En bovendien vraag ik mij af waarom niet iedere school zich profileert als een oefenplaats voor sociale projecten en zichzelf ook in dit opzicht als een sociale kunstwerkplaats beschouwt.
Overal vinden we mensen die hulp nodig hebben: oude mensen, hulpbehoevende mensen, zieke mensen in andere landen maar ook dichter bij de deur. Men moet de kinderen en jongeren niet onderschatten! Daarvoor hebben zij een zeer grote interesse! Juist ook zij die schijnbaar ongeïnteresseerd zijn worden direct klaarwakker, wanneer men met voorstellen komt zoals: Er is een straatarme school in Roemenië. Wat zouden wij voor hen kunnen doen?
Heeft dat ook iets te maken met ‘op het praktische gericht zijn’?
Het op de praktijk gericht zijn en het kunstzinnige – in de betekenis van sociale kunst – ontmoeten elkaar hier. Maar het thema van de praktische gerichtheid heeft vele facetten. Daarbij horen ontmoetingen met de natuur – het zich weer verbinden met de goddelijke schepping: dat is voor kinderen een diepe religieuze (!) behoefte. Hier moeten nieuwe ervaringspedagogische, natuurpedagogische vormen ontwikkeld respectievelijk opgestart worden. Kernwoorden: Ontmoetingen met bomen – een rechtstreekse, van het zintuiglijke uitgaande boomkunde zou een vast lesbestanddeel moeten zijn; het aanleggen van kruidentuinen volgens oude kloosterregels, thees en zalven samenstellen; oude kunsten zoals het aardewerkbranden op grote vuren weer in ere herstellen enz. Voor het bevorderen van de praktische vaardigheden bestaan er geen algemene regels. Iedere school heeft zijn eigen beperkingen en mogelijkheden. Maar creativiteit is daarvoor onontbeerlijk.
Komt men daarbij ook tegemoet aan datgene wat ‘de bewakers van de werkelijkheid’ nodig hebben?
Ja zeker. Ik zou nog een stap verder willen gaan. Deze kinderen zouden vertrouwd gemaakt moeten worden met de echte procesmatige vervaardiging en productie van dingen en daarbij voor kleine onderdelen ervan de verantwoordelijkheid krijgen. Daar kan men al heel vroeg mee beginnen. Zoiets doen ze erg graag. Zij zijn daarbij heel ijverig en leergierig, terwijl het gewone onderwijs verschrikkelijk vervelend voor hen is.
Voorboden van een bewustzijnsverandering
Laten we nog eens terugkomen op het aspect van de nieuwe begaafdheidsprofielen, vooral op de spirituele begaafdheden van de kinderen waarover u sprak en die ook in het boek over ‘indigokinderen’ genoemd worden. Hoe zie je dat vanuit de antroposofie?
De bijzondere kinderen zijn voorboden van een bewustzijnsverandering. Door hen dringt de toekomstige ‘geestzelfcultuur’ als ‘verlichte bewustzijnsziel’ in dit intellectuele tijdperk binnen en sticht daar een grote hoeveelheid verwarring. Alle pedagogische inspanningen lopen op niets uit, wanneer wij ons als volwassenen niet inspannen, deze dimensie te begrijpen en ons te scholen om hier mee om te gaan. Op dit moment ben ik bezig hiervoor geschikte opleidingsmogelijkheden te ontwikkelen. Er bestaan al twee beroepsbegeleidende cursussen, in Keulen voor de kleuterbegeleiding, in Wolfschlugen voor vakmensen uit de pedagogische, therapeutische en sociaal begeleidende beroepen, die een vervolgopleiding tot pedagogisch adviseur (opvoedingsmentor) willen volgen. De toeloop is ontzettend groot. George Kühlewind zal mij met zijn grote ervaring op het gebied van de waarnemingsscholing ondersteunen.
Wij moeten vooral afleren om voortijdig te oordelen en in plaats daarvan door ons over te geven aan de fenomenen een werkelijk voelend begrijpen of begrijpend voelen ontwikkelen, een nieuw pedagogisch denken en waarnemen om daardoor moedig tegenstand te bieden tegen de magie van de functionaliteit. Niet alleen binnen het bereik van het begripsmatige moet een revolutie op gang gebracht worden! Ook antroposofisch klinkende begripshulsels kunnen de blik versperren voor het wezenlijke. Om ons in het unieke wezen van een ongewoon kind begrijpend in te leven hebben we een gezuiverde vraagcultuur nodig… en van onze kant uit een nieuwe stijl van waarnemen en communiceren.
De ‘sterrenkinderen’ zoals Kühlewind ze noemt – de beschrijving van hun wezen heeft vooral betrekking op de scouts, de zoekende zielen – ‘hebben weet van’ de werking van Christus in het etherische. Zij leven met de indruk van een Christusontmoeting, die in een direct aangrenzend voorgeboortelijk gebied plaatsvindt – in de ‘sfeer van de doelstellingen’- (Steiner), waar het levenspanorama voor het komende leven oplicht en de oerkeuze gemaakt wordt. Men kan zich dit uit de tijd getilde ogenblik van de Christusnabijheid als een diepe en duurzaam bewegende warmtegebeurtenis voorstellen. Nog geheel van deze gebeurtenis doordrongen komen deze zielen op de wereld, waar het geestelijke en sociale leven onder de anhrimanische ijskorst tot verstarring gekomen is. Hier ontstaat een enorm spanningsveld, dat de neiging heeft tot traumatische proporties uit te groeien. Dat moeten wij begrijpen. Alleen al het begrijpen betekent troost en genezing. Wanneer deze nieuwe kinderen behandeld worden als zouden zij een hersenfunctiebeschadiging hebben en met miljoenen tegelijk met medicijnen zoals ritalin ‘genormaliseerd’ worden groeit dit uit tot een catastrofe voor onze wereld. Zijn we daarentegen bereid deze kinderen op de juiste wijze te ontvangen en te begeleiden en ter wille van hen ons bewustzijn te veranderen, dan kan een fundamentele verandering ten goede beginnen waarbij de beweging van de 60er jaren van de vorig eeuw slechts een onbeholpen voorloper was.
Dit interview had Thomas Stöckli op 7 februari 2001 in Wolfschugen bij Stuttgart.
Ontmoeting met een drop-out van de Vrije School - een klein nagesprek
Toevallig en geheel onverwacht ontmoette ik bij mijn thuisreis naar Stuttgart – na het intensieve gesprek met Henning Köhler en zijn vrouw – een jongen van 18, dit in de trein tegenover mij zat. Op een of andere manier raakte ik met Matthias – zo heette de jongen met zijn wilde rasta haardos – in gesprek en was niet weinig verbaasd toen hij mij plotseling begon te vertellen over zijn 10-jarige carrière op de Vrije School en hoe hij midden in het tiende schooljaar de Vrije School had verlaten. Hier volgt een gedeelte van ons gesprek.
Wat beviel je eigenlijk niet meer op de Vrije School?
Nou ja, wanneer een lerares veel huiswerk opgeeft voor na het weekend en dat motiveert door te zeggen dat we daarmee tenminste van de straat waren en geen domme streken uit zouden halen – wat moet je daar nou mee? Ik moet toch zelf mijn weg kunnen vinden. Op school was er geen enkele leraar te vinden die zich werkelijk interesseerde voor wat ik interessant vind, bijvoorbeeld de graffitikunst of de Hip-Hop-muziek. Alles wat ze daar deden moest in het imago van de Vrije School passen; op een of andere manier was dat voor mij allemaal te bekrompen en te stijf.
Maar jullie hebben toch kunstzinnige lessen gehad. Heb je daar dan helemaal niets positiefs aan kunnen beleven?
Ach ja, natuurlijk waren er ook positieve dingen, bijvoorbeeld dat we portretten leerden tekenen vond ik prachtig. Maar op een of andere manier kreeg ik altijd weer het gevoel alsof die lui daar het negatieve in de wereld wilden uitwissen, ja helemaal niet wilde zien, omdat zij zich te diep hadden begraven in hun eigen wereldje. Het is namelijk een heel moeilijke opgave de wereld gewoon te zien zoals hij is, weet u!
Dat denk ik ook! Wanneer jij nou daar op die Vrije School directeur zou zijn, wat zou jij dan veranderen?
Ik zou aan de leerlingen veel flexibeler opdrachten geven en daarbij echt op hun individuele behoeften ingaan. Ik vind veel zaken immers ook interessant en denk dat Steiner, ook al weet ik niet veel over hem, een geniale kerel was die veel interessante dingen heeft ontwikkeld. Maar tegenwoordig zijn de mensen eenvoudig te veel aan schema’s gebonden. Ik vind het prima, zo’n totaal andere manier van naar de wereld te kijken, zoals Steiner die in de wereld heeft gebracht, maar die moet zich dan toch verder ontwikkelen, met iedere mens weer opnieuw. En als dat zo is, dan kan men de huidige jeugdcultuur toch niet zomaar eenvoudig afwijzen, en dat alleen maar omdat hij niet bevalt. Alleen maar tegen zijn brengt niemand een stap verder.
Maar toch: De kunst moet ook het schone koesteren, moet ervoor zorgen dat de mens innerlijk op een of andere manier boven zichzelf uitstijgt..
Daar heb je wel gelijk in, maar alleen wanneer je daarbij ook datgene wat negatief is in de wereld vol in je bewustzijn hebt…
Henning Köhler, geboren 21 mei 1951, Karlsruhe. Gymnasium, niet afgemaakt. 1973 een heilpadagogisch practicum in ‘Haus Sonne’ , Wahlsheim. 1974-76 medewerker aan het internationale cultuurcentrum Achberg; Redacteur van het tijdschrift ‘Jederman’. Betrokken bij de anti-atoombeweging . 1978/79 hulpverpleger in de kliniek Öschelbronn. 1979/82 Camphill Seminar voor heilpedagogiek, Brachenreuthe aan de Bodensee. 1982/83 Rudolf –Steiner-Seminar voor heilpedagogiek in Bad Boll; actief betrokken bij de vredesbeweging. 1983-86: Heilpedagogie op de kinderafdeling van de Filderkliniek bij Stuttgart; intensieve onderzoekingen op het gebied van de anorexia nervosa onder pubers. Oprichting van de ‘Heilpädagogisch-Therapeutischen Ambulanz’ en in 1987 oprichting van het ‘Janusz-korczak-instituut’ in Wolfschlugen bei Stuttgart. Getrouwd sinds 1980, twee kinderen. Talrijke bijdragen in tijdschriften, heeft vele lezingen gehouden.
De volgende boeken van Henning Köhler zijn verschenen (2 ervan in nederlandse vertaling):
‘Jugend im Zwiespalt. Eine Psychologie der Pubertät für Eltern und Erzieher’(1990)
‘Die stille Sehnsucht nach Heimkehr. Zum menschenkundlichen Verständnis der Pubertätsmagersucht’. (1995, 2
e
editie)
‘Vom Rätsel der Angst. Wo die Angst begründet liegt und wie wir mit ihr umgehen können.’ (2000 3
e
editie)
‘Von ängstlichen, traurigen und unruhigen Kindern’(1997, 4
e
editie) (Over angstige verdrietige en onrustige kinderen. Uitgeverij Vrij Geestesleven)
‘Swierige Kinder gibt es nicht. Plädoyer für eine Umwandlung des pädagogischen Denkens’ (1999 4
e
editie) (Moeilijke kinderen bestaan niet; Uitgeverij Vrij Geestesleven)
‘Vom Ursprung der Sehnsucht. Die Heilkraft von Kreativität und Zärtlichkeit’ (1998)
‘Der Geschichtenkönig und das Sternenkind’ (kinderboek)
‘Vom Wunder des Kindseins’ (2000)
‘Was haben wir falsch gemacht? Kindernöte, Elternsorgen und die verflixten Schuldgefühle’ (2000).
terug naar inhoudsopgave
Nieuwere post
Oudere post
Homepage