HET BOVENZINNELIJKE ELEMENT
IN DE GESCHIEDBESCHOUWING
Dornach, 26 oktober 1918
Zelfs als men binnen de grenzen blijft die men nu nog in
acht dient te nemen bij het bespreken van deze dingen, kan men niet over het
mysterie van het boze spreken in de vijfde na-atlantische cultuurperiode, de
periode van de bewustzijnsziel, waarin we nu leven, zonder daarbij diep geroerd
te zijn. Want daarmee wordt iets aangeroerd, wat tot de grootste en meest
diepzinnige geheimen van de vijfde na-atlantische periode behoort, en dat,
wanneer het besproken wordt, nog weinig
respons ontmoet omdat de meeste mensen nu nog niet de capaciteiten hebben
ontwikkeld om dit soort dingen te begrijpen. De mogelijkheden om hiermee
gevoelsmatig op een goede manier om te gaan zijn nog weinig ontwikkeld. Toch is
het zo, dat in alle zogenaamde geheime genootschappen van deze tijd men wel
steeds opnieuw op een beeldende manier geprobeerd heeft zich bezig te houden met
zaken zoals het mysterie van het boze en het daarmee samenhangende mysterie van
de dood. Maar deze beeldende beschrijvingen, zoals bijvoorbeeld ook in de
zogenaamde vrijmetselaarsloges, worden vooral de laatste decennia (sinds
1870) niet al te serieus verzorgd, of
wel worden zij verzorgd op een manier die ik bijna twee jaar geleden met betrekking tot belangrijke
gebeurtenissen in deze tijd heb aangegeven.
Ik had wel degelijk
diepgaande motieven om me er toen mee bezig te houden, want wie over dit soort
dingen iets weet, weet ook in welke diepe lagen van het menselijk wezen men
eigenlijk terechtkomt. Maar uit vele zaken is gebleken hoe weinig wil aanwezig
is om begrip voor dit soort dingen te ontwikkelen. De wil om deze geheimen te
begrijpen zal zeker nog wel komen en dat is nodig ook, daar moet voor gezorgd
worden. Wanneer men over dit soort dingen spreekt, heeft het er soms de schijn
van dat men kritiek wil uiten over een of ander aspect van de huidige tijd. Ook
wat ik gisteren ter illustratie naar voren heb gebracht over de aard van de
burgerlijke wereldbeschouwingen met name sinds de laatste drie decennia van de
negentiende eeuw kan men, wanneer men het triviaal wil opnemen als kritiek
opvatten. Maar alles wat ik hier nu vertel is niet als kritiek bedoeld, maar
wordt gezegd om dingen te benoemen, te karakteriseren, zodat men leert inzien
welke krachten en impulsen er geheerst hebben. Deze impulsen zijn vanuit een
bepaalde invalshoek zelfs noodzakelijk geweest. Men zou ook het bewijs kunnen
leveren dat het een noodzaak is geweest dat het burgerdom van de beschaafde
wereld de tijd vanaf 1840 tot aan het eind van de zeventiger jaren van de
negentiende eeuw heeft verslapen. Men zou deze slaapperiode kunnen neerzetten
als een wereldhistorische noodzaak. Maar ondanks dat is het nu wel nodig dat het
begrijpen van wat deze cultuurslaap eigenlijk heeft betekend in positieve zin
gaat werken en met positief bedoel ik, dat daardoor bepaalde inzichten en
wilsimpulsen gaan ontstaan die de komende tijden werkzaam zullen
zijn.
Twee mysteries, die ik
zoals gezegd slechts binnen bepaalde grenzen kan behandelen, zijn van heel
bijzondere betekenis voor de ontwikkeling van de mensheid in het tijdperk van de
bewustzijnsziel (1413-3573), namelijk het mysterie van de dood en het mysterie
van het boze. Dit mysterie van de dood, dat voor de huidige tijd op een bepaalde
manier samenhangt met het mysterie van het boze, leidt ons in eerste instantie tot het opperen
van de belangrijke vraag: wat heeft de dood überhaupt met de menselijke
ontwikkeling te maken?
Ik heb kort geleden weer
een opnieuw naar voren gebracht, dat wat nu voor wetenschap moet doorgaan het
zich erg gemakkelijk maakt bij dit soort zaken. Dood is voor de meeste
wetenschappers het ophouden van het leven. En dat verschijnsel doet zich volgens
hen zowel bij planten, dieren als mensen voor. De geesteswetenschap maakt het
zich niet zo gemakkelijk, door op zo’n manier alles over een kam te scheren.
Want dan zou men, wanneer een zakhorloge weigert verder te tikken dat ook als de
dood van dat apparaat kunnen beschouwen. De dood is voor de mens iets heel
anders dan de zogenaamde dood van planten of dieren. Men kan het verschijnsel
van de dood alleen leren kennen wanneer men het in zekere zin tegen de
achtergrond van de krachten ziet, die in het heelal actief zijn en die, omdat de
mens zich ook in hun invloedsgebied bevindt, bij hem de fysieke dood
veroorzaken. Er werken in het heelal bepaalde krachten, bepaalde impulsen zonder
welke de mens niet zou kunnen sterven. Deze krachten werken in het heelal en de
mens maakt deel uit van het heelal; zij werken ook in de mens en zorgen er voor
dat hij sterft. Men zou zich nu de vraag moeten stellen: deze krachten, die in
het heelal actief zijn, wat doen die verder nog behalve ervoor te zorgen dat de
mensen sterven? – Het zou volledig onjuist zijn, wanneer men zou denken dat deze
krachten in het heelal werkzaam zijn om de mensen de dood te brengen, te laten
sterven. Dat is niet het geval. Dat deze krachten bij de mens de dood
veroorzaken, is in zekere zin een bijwerking, alleen maar een bijwerking. Om een
vergelijking te gebruiken: Geen mens zou op het idee komen om te beweren de locomotief bij de spoorwegen ervoor dient
om geleidelijk aan de rails te vernielen. – Maar toch doet een locomotief dat;
langzaam maar zeker wordt de rails onbruikbaar door wat de locomotief doet, daar
is niets aan te doen. Maar dat is beslist niet de taak van een locomotief; die
ligt op een ander gebied. En wanneer iemand de definitie zou gebruiken: Een
locomotief is een machine die als opgave heeft de rails tenslotte onbruikbaar te
maken zou natuurlijk onzin uitkramen, hoewel men niet kan ontkennen dat dit wel
degelijk gebeurt. Zo is het ook een onjuiste gedachte, wanneer we zouden zeggen,
dat die krachten in het heelal waardoor de mens moet sterven er zijn om ervoor
te zorgen dat de mens sterft. Dit is alleen maar een bijwerking, een
nevenverschijnsel. Zij doen dit naast hun eigenlijke taak. Maar wat is dan de
eigenlijke opgave van die krachten die als bijwerking de mens de dood bezorgen?
De opgave van de krachten die er ook voor zorgen dat de mens sterft is de mens
het volledige vermogen van zijn bewustzijnsziel te schenken. Hieruit kunt u
opmaken hoe innig het mysterie van de dood samenhangt met de ontwikkeling van de
vijfde na-atlantische periode en hoe belangrijk het is dat in deze periode het
mysterie van de dood in de volle openbaarheid gebracht wordt. Want het zijn
precies die krachten die in hun bijwerking de mens doen sterven, die er
eigenlijk voor dienen de mens op zijn ontwikkelingsweg het vermogen te schenken
zijn bewustzijnsziel te gebruiken, dit vermogen bij hem in te planten. Let wel,
het gaat hier niet om het inplanten van de bewustzijnsziel zelf, maar om het
schenken van het vermogen de bewustzijnsziel te gebruiken.
Dit leidt u niet alleen tot
het begrijpen van het mysterie van de dood, maar ook tot het vermogen om bij
belangrijke zaken exact te denken. Het tegenwoordige denken is, mag ik zo vrij
zijn om me zo uit te drukken, in vele opzichten gewoonweg slordig. Dit is weer
niet als kritiek maar als karakterisering bedoeld. Het denken van tegenwoordig,
vooral in de gangbare wetenschap, is bijna helemaal van een niveau, dat de
uitkomsten ervan te vergelijken zijn met de uitspraak: de locomotief is er om de
rails op den duur onbruikbaar te maken. Want wat in de huidige wetenschap zoal
over een en ander gezegd wordt is van een dergelijke kwaliteit. Het is van een
kwaliteit, die niet werkelijk tot iets leidt, zeker niet tot een heilzame
ontwikkeling van de mensheid in de toekomst. En een heilzame ontwikkeling van de
mensheid is in dit tijdperk van de bewustzijnsziel alleen mogelijk wanneer dit
met het volle bewustzijn gebeurt.
Het moet steeds weer
herhaald worden dat dit in deze tijd een diepe waarheid is. Men hoort steeds
weer opnieuw dat hier of daar mensen optreden, die uit een schijnbaar
diepgewortelde wijsheid allerlei sociaal-economische ideeën naar voren brengen
en dat nog steeds doen vanuit het bewustzijn, dat men tegenwoordig nog dit soort
ideeën kan ontwikkelen zonder dat men daarbij de hulp van de geesteswetenschap
nodig heeft. Wil men denken in de zin van onze tijd, dan moet men weten dat
iedere poging, om in welke vorm dan ook iets te zeggen over toekomstige sociale
omstandigheden, kwakzalverij is wanneer men daarbij niet de geesteswetenschap
als basis gebruikt. Alleen degene die dit volledig inziet, denkt in de zin van
onze tijd. En wie in deze tijd nog luistert naar allerlei professorenwijsheid
over een sociaaleconomie, die gefundeerd is op een geestloze wetenschap,
verslaapt zijn tijd..
Deze krachten, die wij de
krachten van de dood noemen, hebben het fysieke van de mens al vroeger
aangegrepen. Hoe dat gebeurd is kun u in mijn “Wetenschap van de Geheimen der
Ziel” lezen. In de psyche van de mens
hebben deze krachten zich nog maar kort geleden gevestigd. De mens moet voor de
rest van de aardeontwikkeling deze doodskrachten in zijn wezen opnemen en in de
loop van de huidige periode werken deze krachten op zodanige manier in hem, dat
hij het vermogen van de bewustzijnsziel volledig tot uitdrukking, tot openbaring
brengt.
Zoals ik tot nu toe over
het mysterie van de dood gesproken heb, dat wil zeggen over de krachten die in
het heelal actief zijn als krachten die de mens de dood brengen, kan ik op
dezelfde methodische wijze op de krachten van het boze wijzen. Ook deze krachten van het boze zijn niet van
dien aard dan men kan zeggen dat zij binnen de menselijke gemeenschap zorgen
voor de misdaden. Ook dit is alleen maar een bijwerking. Wanneer de krachten van
de dood niet in het heelal aanwezig zouden zijn, zou de mens de bewustzijnsziel
niet kunnen ontwikkelen, hij zou hierdoor op de aarde niet verder de
ontwikkeling kunnen doormaken die nodig is om de krachten van het geesteszelf,
de levensgeest en de geestesmens op te nemen. Daarvoor moet hij eerst de
bewustzijnsziel hebben ontwikkeld. Om dat te doen moet hij de krachten van de
dood in de loop van de vijfde na-atlantische periode, dus tot het midden van het
vierde millennium volledig met zijn eigen wezen verbinden. Daartoe is hij in
staat. Maar hij kan niet op dezelfde manier de krachten van het boze met zijn
eigen wezen verbinden. De krachten van het boze zijn in het heelal, in de kosmos
van dien aard, dat de mens deze pas in het Jupitertijdperk op dezelfde
manier kan opnemen als hij nu de krachten van de dood opneemt. Men kan
dus zeggen: met een geringere intensiteit, slechts ingrijpend in een deel van
zijn wezen, werken de krachten van het boze op de mens. – Wanneer men wil
binnendringen in het wezen van deze krachten, dan mag men niet de uiterlijke
gevolgen van deze krachten in ogenschouw nemen, maar dan moet men het wezen van
het boze daar opzoeken, waar het volledig als zichzelf aanwezig is, waar het
werkt zoals het werken moet, omdat de krachten, die als het boze in het heelal
een rol spelen, ook invloed hebben op de mensen. En daar begint dan datgene, wat
men alleen maar diep bewogen tot uitdrukking kan brengen, wat men alleen maar
kan zeggen, wanneer men gelijktijdig de voorwaarde stelt dat deze dingen
werkelijk met de diepste ernst worden opgenomen. Wanneer men op zoek gaat naar
het boze in de mens, vindt men dit niet in de boze handelingen, die zich binnen
de menselijke gemeenschap voordoen, maar men moet het zoeken in de boze
neigingen van de mens, in de neigingen tot het boze. Men moet in eerste
instantie de zaak volledig abstract benaderen, helemaal afzien van de gevolgen
van deze neigingen, die zich in meerdere of mindere mate bij de mens voordoen,
men moet de blik uitsluitend richten op de neigingen tot het boze. En dan kan
men vragen: Bij welke mensen werken de boze neigingen in de huidige, vijfde
na-atlantische periode, die neigingen, die in hun nevenwerking zich manifesteren
als boze daden, bij welke mensen werken deze boze neigingen?
Wel, het antwoord op deze
vraag krijgt men wanneer men probeert over de zogenaamde drempel van de wachter
te gaan en zo het menselijk wezen werkelijk leert kennen. Daar vinden we het
antwoord op deze vraag. En dat antwoord
luidt als volgt: Bij alle mensen liggen in het onderbewustzijn sinds het begin
van de vijfde na-atlantische periode de boze neigingen, de neigingen tot het
boze. – Ja, juist daaruit bestaat de intrede van de mens in de vijfde
na-atlantische periode, de cultuurperiode van deze nieuwe tijd, dat hij in zich
opneemt de neigingen tot het boze. Weliswaar radicaal, maar toch juist
geformuleerd zou men het volgende kunnen zeggen: Wie de drempel naar de
geestelijke wereld overschrijdt doet de volgende ervaring op: Er bestaat geen
misdaad in de wereld, waartoe niet iedere mens in zijn onderbewustzijn geneigd
is, voor zover hij een deelgenoot is van de vijfde na-atlantische periode. Het
gaat dus om de neiging; of in het ene of
andere geval deze neiging ook daadwerkelijk in daden wordt omgezet, hangt van
heel andere omstandigheden af dan van deze neiging. U ziet dus dat wanneer we
onomwonden de mensheid de waarheid willen zeggen dat niet bepaald aangename
mededelingen zijn.
Des te meer werpt zich dan
de vraag op: Ja, wat willen deze krachten, die in de mens de neiging tot het
boze veroorzaken, wat willen deze krachten eigenlijk dan door allereerst zo
binnen te druppelen in het menselijke wezen, door zo in het menselijk wezen
binnen te stromen? Wat willen deze krachten? – Zij zijn zeker niet in de kosmos
aanwezig om boze handelingen in de menselijke samenleving te veroorzaken. Dat
wordt veroorzaakt door krachten en oorzaken die wij nog zullen bespreken. Deze
krachten van het boze zijn, evenmin als
de krachten van de dood er zijn om de mensen te laten sterven, in de kosmos
aanwezig om de mensen tot misdadige handelingen aan te zetten, maar zij zijn er
om, wanneer de mens met de bewustzijnszielefase bezig is, in hem de neiging op
te roepen het geestelijke leven te ontvangen op een manier zoals ik die
gisteren heb beschreven.
In de kosmos werken deze
krachten van het boze. De mens moet hen opnemen. Door hen op te nemen legt hij
de kiem in zichzelf om het spirituele leven met de bewustzijnsziel te beleven.
Zonder deze krachten zou dat niet mogelijk zijn. Deze boze krachten zijn er echt
niet om boze daden te veroorzaken, die door de fatsoenlijke menselijke
gemeenschap worden afgekeurd, maar zij zijn juist aanwezig om ervoor te zorgen
dat de mens op het niveau van de bewustzijnsziel kan doorbreken naar het
geestelijke leven. Zou de mens deze neigingen tot het boze, die ik net besproken
heb, niet opnemen, dan zou hij niet vanuit de bewustzijnsziel de impuls hebben
om zich open te stellen voor de geest die uit het heelal komt en die vanaf nu al
het overige culturele leven moet bevruchten. Gebeurt dat niet dan is dat het
einde van de menselijke ontwikkeling. En wij doen er het beste aan wanneer we
eerst eens kijken naar wat er moet ontstaan uit die krachten die ons in de boze
daden van de mens als karikatuur tegemoet treden, wanneer we ons afvragen wat er
onder invloed van deze krachten, die gelijktijdig de krachten zijn voor de
neiging tot het boze in ons, in de ontwikkeling van de mensheid moet
gebeuren.
Ziet u, wanneer men over
deze dingen spreekt dan komt men zeer dicht aan de kern van de
mensheidsontwikkeling. Al deze dingen hangen immers ook samen met het vreselijke
noodlot dat in deze tijd de mensheid getroffen heeft. Want deze vreselijke
gebeurtenissen die de mensen hebben getroffen en nog zullen treffen zijn alleen
maar een weerlichten als vooraankondiging voor heel andere dingen die over de
mensheid zullen komen; een weerlichten, dat nu dikwijls het tegendeel laat zien
van wat er nog te gebeuren staat. Deze dingen zijn geen aanleiding tot
pessimisme, maar moeten wel leiden tot daadkrachtige impulsen, tot een ontwaken.
Er is dus geen aanleiding tot pessimisme, maar we moeten wel wakker
worden.
Wanneer we van een concrete
verschijning uitgaan, dan bereiken we misschien het gemakkelijkst het doel van
deze voordracht. Ziet u, ik heb gisteren al gezegd: een wezenlijk impuls in de
ontwikkeling van de mensheid in het tijdperk van de bewustzijnsziel moet het
groeien zijn van het wederzijdse interesse tussen de mensen zoals ik dat
gisteren heb beschreven. De belangstelling die de ene mens voor de andere heeft
moet steeds groter worden. Dit interesse moet de hele rest van de
aardeontwikkeling groeien en wel op vier gebieden. Het eerste gebied is, dat de
mens, om zich op weg naar de toekomst te ontwikkelen, zijn medemensen gaat zien
op een manier die steeds verder gaat afwijken van de huidige. Nu (vert. 1918) is
de mens, hoewel hij al iets meer dan een vijfde van het tijdperk van de
bewustzijnsziel geabsolveerd heeft, nog weinig geneigd zijn medemensen te zien,
zoals hij dat in de loop van het tijdperk van de bewustzijnsziel, tot in het
vierde millennium, moet leren. De mensen zien elkaar nu nog op een wijze waarbij
zij het belangrijkste over het hoofd zien; zij hebben dus eigenlijk geen oog
voor de andere mensen. In dit verband hebben de mensen nog niet volledig gebruik
gemaakt, van wat er in de zielen gedurende verscheidene incarnaties is
ontwikkeld door de kunst. Van de ontwikkeling van de kunst kan veel worden
geleerd. Ik heb op verschillende plaatsen al menige aanduiding gegeven.over dit
leerproces via de ontwikkeling van de kunst. Het valt immers niet te ontkennen,
wanneer men enigszins symptomatologisch de dingen bekijkt, hoe ik juist in deze
voordrachten aan het licht heb gebracht, dat het kunstzinnige scheppen en
genieten in bijna alle takken van de kunst in verval is geraakt. En dat uit
alles wat men de laatste decennia op kunstzinnig gebied geprobeerd heeft voor
iemand die daar gevoel voor heeft duidelijk blijkt, dat het kunstzinnige in een
periode van verval verkeert. Het belangrijkste wat zich in de toekomst via het
kunstzinnige moet voortplanten in de mensheidsontwikkeling, is dat de mensheid
via de kunst het vermogen moet ontwikkelen om dingen en mensen op een andere
manier te gaan zien.
Ziet u, alle kunst heeft
iets in zich – natuurlijk heeft iedere tak van cultuur vele twijgen met alle
nevenverschijnselen die daarbij horen – wat geschikt is om de mens te leiden tot
een diepere, meer concrete mensenkennis. Wie zich echt verdiept in de
kunstzinnige vormen, die bijvoorbeeld door de scheppende activiteit in de
schilderkunst of de beeldhouwkunst tot stand komen, of in het wezen van de
innerlijke bewegingen, die door de muziek of de dichtwerken pulseren, wie zich
daarin verdiept, wie kunst werkelijk innerlijk beleeft – dat doen tegenwoordig
zelfs de kunstenaars niet -, wie de
kunst echt in zijn binnenste beleeft, die doordringt zichzelf met iets, dat hem
in staat stelt de mens op een bepaalde manier, in de richting van wat de mens
als beeldnatuur is, te begrijpen. Want het zal in dit tijdperk van de
bewustzijnsziel een eigenschap van de
mensen moeten gaan worden dat hij leert de mens op een beeldende manier te
kunnen zien. Wanneer we naar de mens kijken en zijn hoofd zien, dat wijst dat
hoofd terug naar het verleden. Zoals de droom wordt gezien als een
herinneringsbeeld uit het uiterlijke zintuiglijke leven en daardoor zijn
signatuur krijgt, zo wordt voor hen die de dingen in hun werkelijkheidswaarde
doorzien, al het uiterlijk zintuiglijke weer beeld van het geestelijke. We
moeten het geestelijke oerbeeld van de mens leren doorzien via zijn beeldnatuur.
Dan zal de mens voor zijn medemens in de toekomst transparant worden. Hoe het
hoofd is gevormd, hoe de mens zich voortbeweegt zal met een andere innerlijke deelname en
belangstelling worden waargenomen dan de manier waarop tegenwoordig de
mensen nog geneigd zijn elkaar te beschouwen. Want men zal van mening zijn dat
men de mens pas dan tot in zijn ik leert kennen, wanneer men zijn beeldnatuur op
de hier beschreven manier heeft begrepen, wanneer men met het basisgevoel de
mens tegemoet kan treden, dat wat de uiterlijke fysieke ogen van de mens zien,
zich tot zijn ware bovenzinnelijke werkelijkheid verhoudt als een schilderij dat
op het doek is geschilderd zich verhoudt tot de werkelijkheid die het weergeeft.
Dit basisgevoel moet ik ontwikkelen. Men moet de mens niet zodanig tegemoet
treden – dat moet men leren - , dat men hem alleen maar beschouwt als de een
samenhang van botten, spieren, bloed enzovoort, maar men moet tegenover de mens
het gevoel leren ontwikkelen dat we te maken hebben met een eeuwig, geestelijk
bovenzinnelijk wezen. Wanneer ons dan een mens passeert denken we echt niet dat
we hem kennen, wanneer deze mens niet in ons de innerlijke blik doet richten op
wat hij als een eeuwige bovenzinnelijke geestelijke mens is. Zo zal men dan de
mens zien. En men zal de mens dan zo kunnen zien. want datgene, wat men dan op
deze manier zal zien aan de mens, wanneer men de menselijke vormen en de
menselijke bewegingen en alles wat daar mee samenhangt als beeld van zijn
eeuwige wezen zal begrijpen, dan zal dat iemand warm of koud maken, dat zal
iemand in de toekomst geleidelijk aan met innerlijke warmte of innerlijke koude
moeten vervullen en de mens zal zich een mens van deze wereld voelen doordat hij
de mensen zeer intiem leert kennen. De ene mens zal de ander met warmte
vervullen de andere met koude. De mensen die de ander noch warm noch koud zullen
maken zullen het ergst eraan toe zijn. Men zal een innerlijke
beleving hebben in de warmte-ether die doordringt in het eigen etherlichaam. Dat
zal de reflex zijn van het gegroeide interesse, dat van mens tot mens moet
worden ontwikkeld.
Een tweede gebied waarop
het interesse van mens tot mens zich moet ontwikkelen zal nog tegenstrijdigere
gevoelens oproepen bij die mensen die in deze tijd helemaal niet geneigd zijn om
zulke dingen al op te nemen, maar misschien zal zich binnen niet al te lange
tijd uit deze antipathie de sympathie voor datgene wat juist is sterk
ontwikkelen. Dit tweede gebied houdt in, dat de mensen elkaar heel anders zullen
begrijpen. Vooral in de beide millennia tot aan het einde van deze vijfde na-atlantische periode zal
deze ontwikkeling plaatshebben. Wel is het zo dat deze beide millennia niet lang
genoeg zullen zijn deze eigenschap volledig te ontwikkelen. Dat zal ook nog
voortduren tot in de zesde na-atlantische periode. Maar aan het kennen van het
andere ik, zoals ik net besproken heb, zal
nog een kwaliteit worden toegevoegd. Bij ontmoetingen zal men leren
ontdekken, zal men gaan begrijpen wat de betrekking van die mens is tot de derde
hiërarchie, tot de engelen, de aartsengelen en de archai. En deze kwaliteit zal
zich ontwikkelen doordat men steeds beter leert inzien, hoe de mensheid, op een
andere manier dan tegenwoordig, zich tot de taal zal verhouden. De
taalontwikkeling heeft immers haar hoogtepunt al overschreden. Dat heeft u
kunnen opmaken uit wat ik u in voordrachten tijdens de herfst heb verteld. De talenontwikkeling heeft
haar hoogtepunt overschreden. De taal is in werkelijkheid al iets abstracts
geworden. En tegenwoordig gaat er een golf van diepste onwaarachtigheid over de
hele aarde, omdat men de mensheid probeert in te delen op een manier die hoe dan
ook in verband moet staan met de talen van de volkeren, want de mensen hebben
niet meer de verhouding tot de taal, die door de taal heen op de mensen let, die
door de taal heen naar het wezen van de mens kijkt.
Ik heb datgene, wat een
opzetje kan zijn om dit te begrijpen bij verschillende gelegenheden middels een voorbeeld naar
voren gebracht. Ik heb dat ook kort geleden in Zürich weer gedaan bij een
openbare voordracht, want het is goed deze dingen nu ook in het openbaar aan het
publiek kenbaar te maken. Maar hier heb ik al de aandacht gevestigd op het feit
hoe verrassend het is, wanneer men wetenschappelijke artikelen over de
geschiedenismethode leest van Herman Grimm die zo helemaal in
de Duitse Midden-Europese school van de
19e eeuw staat en die vergelijkt met wetenschappelijke artikelen over
de geschiedenismethode van Woodrow Wilson. Ik heb er toen op
gewezen dat ik dit experiment zeer gewetensvol heb gedaan en dat het mogelijk is
bepaalde zinnen van Woodrow Wilson eenvoudig over te nemen en in de artikelen
van Herman Grimm te zetten, want die zijn bijna gelijkluidend met zinnen in de
opstellen van Herman Grimm. En men zou eveneens hele zinnen over historische
methodologie van Herman Grimm kunnen
overzetten in wat Woodrow Wilson over hetzelfde onderwerp heeft gezegd en heeft
laten drukken. En toch is er een radicaal verschil tussen beiden. Dat merkt men,
wanneer men niet de teksten naar hun inhoud leest, want de inhoud als zodanig,
letterlijk genomen, zal steeds minder belangrijk zijn voor de mensheid, voor
zover zij zich naar de toekomst toe ontwikkelt. Bij Herman Grimm is alles, zelfs
waar men het niet mee eens is, direct door hem bevochten, zin voor zin, fragment
voor fragment bevochten, bij Woodrow Wilson is het alsof het door zijn eigen
innerlijke demon, waarvan hij in zijn onderbewustzijn is bezeten, naar zijn
bewustzijn is getild. Op deze oorsprong komt het aan, op het ontstaan direct aan
het oppervlak van het bewustzijn in het ene geval en op de ingevingen van een
demon vanuit het onderbewustzijn naar het bewustzijn in het andere geval. Zo dat
men moet zeggen: wat van Wilson afkomstig is komt vanuit een zekere
bezetenheid.
Dit inzicht geeft ik hier
als voorbeeld om u te laten zien dat het er tegenwoordig niet meer om gaat of
dingen woordelijk met elkaar overeenstemmen. Ik ervaar het steeds weer met
ontzaglijke weemoed, wanneer vrienden die achter onze zaak staan over deze of
gene pastor of deze of gene professor dingen te berde brengen zoals: Dat klinkt
toch heel antroposofisch – Kijkt u toch eens hier naar, hoe antroposofisch dat
klinkt! In het cultuurtijdperk waarin we ons nu bevinden, kan zelfs een
professor, die beunhaast in de politiek, in gerenommeerde bladen, dingen schrijven, die natuurlijk letterlijk
genomen overeenstemmen met datgene, wat overeenkomt met inzicht in de
werkelijkheid van onze tijd. Maar op de woorden zelf komt het niet aan. Wel komt
het aan op het gebied in de mensenziel van waaruit deze dingen ontspringen. Het
komt erop aan om door de taal heen te kunnen zien naar het gebied waar de dingen
ontstaan. Alles wat hier wordt gezegd, wordt niet gezegd om bepaalde zinnen te
formuleren, maar het komt aan op het hoe. Het komt erop aan dat het doorstroomd
is met de kracht die rechtstreeks uit de geest is genomen en wie een letterlijke
overeenkomst neemt, zonder te voelen hoe de dingen uit een geestelijke bron
stammen en hoe zij doordrongen zijn van deze geestesbron door het feit dat zij
zijn ingebed in de volledig samenhang van de antroposofische wereldbeschouwing,
wie dit niet kan zien, die weet niet wat hier bedoeld wordt, wanneer hij de
letterlijke weergave van wat hier gezegd wordt met iedere willekeurige
uiterlijke wijsheid wil identificeren.
Het is natuurlijk niet
gemakkelijk om op zulke voorbeelden te wijzen, omdat de neiging van de mensen
tegenwoordig veelal van het tegendeel getuigen. Maar wanneer men in ernst
spreekt en men het spreken niet alleen maar als een kalmeringsmiddel, een soort
cultuurslaapmiddel wil gebruiken, dan is het noodzakelijk dat men er niet voor
terugschrikt om ook voorbeelden te kiezen die de mensen niet zo aangenaam in de
oren klinken. Want de mensen die in ernst spreken, moeten nu ook kunnen aanhoren
wat het voor de wereld betekent wanneer men niet doorheeft dat de wereld het lot
treft haar inrichting te laten organiseren door een zwakzinnige Amerikaanse
professor! Het is tegenwoordig niet aangenaam om te zeggen hoe de dingen in
werkelijkheid in elkaar zitten, omdat voor veel mensen het tegendeel van de
werkelijkheid als gemakkelijk en aangenaam wordt ervaren. Men spreekt immers
toch al alleen maar over de dingen der werkelijkheid wanneer zij over zaken gaan
waarvan het echt noodzakelijk is dat de mensen het horen.
Ik zeg dus dat de mensheid
ertoe moet komen dat zij door de taal heenkijkt. De mensen zullen zich moeten
eigen maken in de taal het gebaar op te pakken. En dit tijdperk zal niet ten
einde gaan – het laatste zal zeker voortduren tot in het volgende tijdperk - ,
maar het derde millennium zal niet voorbij kunnen gaan, zonder dat de mensen
zullen inzien dat ze niet bij het spreken naar iemand moeten luisteren op een
manier zoals dat nu gebeurt, maar dat zij in de taal de uitdrukking zullen
aantreffen voor de afhankelijkheid van de mens van de derde hiërarchie, van
engelen, aartsengelen en archai, om binnen te kunnen dringen in het
bovenzinnelijk-geestelijke.
Dat zal ertoe leiden, dat
door de taal heen de ziel van de mens gehoord wordt. Daardoor zal het sociale
samenleven er natuurlijk heel anders uit gaan zien, wanneer door de taal de ziel
van de mens gehoord wordt. En juist van datgene, wat de krachten van het boze,
het zogenaamde boze zijn, moet veel op dusdanige wijze worden omgevormd, dat men
een ander mens zo kan aanhoren dat door de taal heen zijn ziel gehoord wordt.
Wanneer dat gebeurt, zal de mens een eigenaardig kleurengevoel gaan ervaren, en
in dit kleurengevoel van de taal zullen de mensen elkaar internationaal gaan
leren begrijpen. Een enkele klank zal heel vanzelfsprekend hetzelfde gevoel
oproepen als het zien van de kleur blauw of een blauw oppervlak, het andere
geluid zal een gevoel oproepen als bij het zien van de kleur rood. Wat men
alleen als warmte ervaart, wanneer men naar de mens kijkt, wordt in zekere zin
een kleur wanneer men naar hem luistert. En men zal op intieme wijze moeten
meebeleven wat op de vleugels van de geluiden van mensenmond naar mensenoor
klinkt. Dit gaat de mensheid in de toekomst beleven.
Het derde gebied is, dat
mensen de gevoelsuitingen van anderen, de manier waarop bij hen gevoelens
optreden ook intiem in zichzelf zullen beleven. Het spreken zal daarbij een
grote bijdrage leveren. Maar niet alleen door het spreken, maar ook wanneer de
ene mens de ander ontmoet, zal hij in zijn eigen ademhaling de gevoelens van de
ander beleven. Het ademen zal zich, in de toekomst van de aardeontwikkeling, in
de tijd waarover ik het nu heb, naar het gevoelsleven van de andere mens
tegenover ons richten. De een zal bij ons een snellere, de ander een langzamere
ademhaling veroorzaken en wij zullen voelen, naarmate wij sneller of langzamer
ademen, wat voor soort mens wij tegenover ons hebben. Denkt u zich eens in hoe
het sociale leven er dan uit gaat zien, hoe intiem de menselijke samenleving dan
zal worden! Deze dingen ligger in een nog verder verschiet; dat dit ademen zich
zal innestelen in de mensenziel zal een tijdsruimte in beslag nemen die nog
verder gaat dan de zesde na-atlantische periode. En in de periode daarna, de
zevende na-atlantische periode zal het vierde stadium bereikt worden. En dat is
het volgende: De mensen zullen, doordat zij willend tot een gemeenschap van
mensen horen, elkaar – vergeeft u mij deze grove manier van spreken – moeten
verteren. Doordat wij met de ene of de andere mens iets in het wilsgebied moeten
of willen, zullen wij innerlijke belevingen hebben die lijken op wat wij nu op
een primitievere manier ervaren wanneer wij spijzen tot ons nemen. De mensen
zullen elkaar moeten verteren op het gebied van het willen. De mensen zullen
elkaar moeten ademen op het gebied van het voelen. De mensen zullen elkaar in
kleuren moeten ervaren op het gebied van het elkaar begrijpen middels de taal.
De mensen zullen elkaar als ik leren kennen doordat zij echt naar elkaar leren
kijken.
Maar al deze krachten
zullen meer in het binnenste van de ziel liggen. Want de volle ontplooiing
hiervan zal pas plaatsvinden in de Jupiter- de Venus- en de Vulcanusperiode.
Maar de aardeontwikkeling eist al aanduidingen, ziele- en geestesaanduidingen
van dit alles. En de huidige tijd, met haar merkwaardige catastrofale
ontwikkeling, is een verzet van de mensheid
tegen wat er in dit opzicht, zoals ik hier heb besproken, staat te gebeuren. De
mensheid komt in opstand, doordat in de toekomst alle vormen van
geïsoleerde sociale ontwikkeling
overwonnen moeten worden, verzet zich juist nu doordat het goedkope principe nu
wereldwijd wordt opgedrongen, dat de mensen zich in naties moeten groeperen. Wat
er nu gebeurt is een verzet tegen de door god gewilde gang van de
mensheidsontwikkeling, een zich hevig aangetrokken voelen naar het tegendeel van
wat moet komen. Deze dingen moet men doorzien wanneer men een basis wil scheppen
voor het zogenaamde mysterie van het boze. Want het boze is dikwijls een
bijwerking van datgene wat in de ontwikkeling van de mens moet ingrijpen. Een
locomotief die veel rijdt en zo de rails verslijt, vernielt op den duur de rails
en komt dan zelf niet meer verder. De mensheid stevent in haar ontwikkeling op
de doelen af, die ik u heb uiteengezet en het is de opgave van het tijdperk van
de bewustzijnsziel, in te zien dat dit
op een bewuste manier moet gebeuren. Maar voorlopig is de kwaliteit van de rails
nog behoorlijk slecht en het zal nog hele tijd duren voordat die beter wordt,
want men is er tot nu toe op uit de slechte rails zeker niet door betere te
vervangen.
Maar zoals u ziet doelt de
geesteswetenschap op iets heel anders dan op pessimisme. Het is het doel van de
geesteswetenschap voor de mens werkelijk inzichtelijk te maken op wat voor
ontwikkelingsweg hij zich eigenlijk bevindt. Maar voor de geesteswetenschap is
het nu eenmaal nodig dat men bepaalde gangbare neigingen toch minstens een paar minuten van het leven naast zich
neerlegt. Dat het zo moeilijk is van deze neigingen afstand te doen, dat
iedereen toch weer terugvalt in de oude chaotische opvattingen maakt het
buitengewoon moeilijk in deze tijd zonder terughouding over dit soort zaken te
spreken. Want hierbij worden louter dingen aangeroerd, dat ligt in de natuur van
de tegenwoordige tijd, die er debet aan zijn dat de mensheid zich in de afgrond
wil storten, en men moet de mensen voortdurend manen om wakker te
worden.
Ja, vele dingen kunnen nu
eenmaal slechts binnen bepaalde grenzen worden besproken. Dat heeft dan
natuurlijk tot gevolg dat vele zaken helemaal niet ter sprake kunnen komen, of
misschien uitgesteld moeten worden. Want neemt u nu het meest voor de hand
liggende en neemt u mij niet kwalijk wanneer ik dat op de volgende wijze
formuleer. Men heeft mij acht dagen geleden verzocht ook iets over de
symptomatolgie van de Zwitserse geschiedenis te vertellen. Ik heb gedurende die
acht dagen de zaak grondig overwogen en van alle kanten bekeken. Maar als ik als
niet-Zwitser hier voor een Zwitsers publiek symptomatologisch de Zwitserse
geschiedenis van de 15e eeuw tot heden zou uiteen zou zetten, dan zou
ik nu toch in een wonderlijke situatie terecht komen. Laat u mij dit eens vanuit
een andere invalshoek duidelijk maken. Stelt u zich het volgende een voor: In
juli van dit jaar had een willekeurig iemand in Duitsland of Oostenrijk de
gebeurtenissen, persoonlijkheden en impulsen weergegeven op een manier zoals de
mensen dat nu doen, stelt u zich een voor wat er dan met hem gebeurd zou zijn en
wat er over hem heen gekomen was wanneer hij, laten we zeggen vijf jaar geleden
of erger nog vijftien of dertig jaar geleden bijvoorbeeld de hedendaagse
verhoudingen in Oostenrijk als toekomstbeeld uiteen had gezet! Zo zal ik
ook behoorlijk tegen het zere been schoppen, wanneer ik hier over Zwitserland
zou spreken op een manier waarop men in Zwitserland over twintig jaar over
Zwitserse geschiedenis zou spreken. Door datgene wat er nu diep in de zielen
leeft kan men niet anders dan negeren, niet
willen luisteren naar wat er vanuit het standpunt van de toekomst over
het heden gezegd kan worden. Zo is het nu eenmaal, neemt u mij daarom niet
kwalijk dat ik dit nu zo uitspreek. Het geldt toch voor heel veel zaken, dat de
mensen – en dat zijn wij tenslotte toch allemaal nietwaar – op vele gebieden,
vooral de voor hen meest nabije gebieden, de waarheid niet willen horen, maar
eerder een slaapmiddel willen krijgen. En ik kan u verzekeren, dat ik aanstoot
zou geven wanneer ik geen slaapmiddel zou geven bij het onderwerp dat men mij
voorgesteld heeft te bespreken. Na allerlei zaken, die ik zojuist nog bij mijn
overwegingen moest betrekken, lijkt het mij erg raadzaam deze dingen voorlopig
te laten rusten. Want oordelen die nu geveld worden en waarmee men het niet
helemaal eens is, die zorgen ervoor dat wanneer ik nu iets naar voren wil
brengen, dat te doen zoals ik dat gisteren heb gedaan. Hier is Zwitserland is
het verhoudingsgewijs ongevaarlijk, het kan voor mijn part zelfs nog als een
soort betere zondagspreek worden opgevat, wanneer men de Russische revolutie als
voorbeeld neemt, en wanneer men dan de verhouding beschrijft tussen de
burgerlijke middenklassen en de grote massa’s en de nog verder links staande
radicale elementen. Wanneer men die als voorbeeld neemt zal dat hier
verhoudingsgewijs als een zondagspreek van een iets beter gehalte gezien worden.
Dat kan dus nog. En men kan dan de, ik wil niet zeggen illusie, maar de
aangename verwachting koesteren dat het toch nog bij enkele zielen aankomt en
meer teweegbrengt dan wat normaal de zondagspreken doen; hoewel ook in de loop
van de laatste paar jaar, met betrekking tot belangrijke zaken, de ervaring het
tegendeel heeft laten zien. Maar het is niet bepaald de taak van een
niet-Zwitser die Zwitsers toespreekt en een geschiedbeschouwing geeft om voorbeelden te gebruiken die een stuk
dichterbij liggen. Ook toen ik een algemene geschiedbeschouwing van de nieuwere
tijd gaf, ik heb dat in een openbare voordracht in Zürich gedaan - , heb ik mij
natuurlijk toch binnen bepaalde grenzen moeten houden en hoewel ik mij
terughoudend heb opgesteld heb ik de radicaalste gevolgen die noodzakelijkerwijs
getrokken moesten worden ook werkelijk aangegeven. Want het is tegenwoordig voor
de meeste mensen iets buitengewoon aangenaams Woodrow Wilson als een groot man
te beschouwen, iemand die het geluk in de wereld bevordert. En wanneer men
daartegenover de waarheid moet zeggen, dan werkt deze waarheid als iets
onaangenaams en degene die haar uitspreekt wordt als een spelbreker beschouwd.
Maar dat is altijd zo gegaan met waarheden die uit de bron van het
bovenzinnelijk leven geput moesten worden. Nu leven we echter in het tijdperk
van de bewustzijnsziel en is het noodzakelijk dat bepaalde waarheden aan de
mensen worden medegedeeld.
Het gaat er waarachtig niet
om dat men tegenwoordig steeds maar de goedkope opmerking herhaalt dat de mensen
niet toegankelijk zijn. Het gaat er helemaal niet om of de mensen toegankelijk
zijn of niet, maar het gaat erom dat wij het nodige doen om werkelijk de
betreffende waarheden aan de mensen mede te delen wanneer we daar de gelegenheid
toe hebben. Het volgende is dan dat we ons over de opnamebereidheid van de
mensen geen illusies hoeven te maken en dat het ons volkomen duidelijk is dat de
mensen juist nu weinig opnamebereidheid tonen voor datgene wat ze het hardst
nodig hebben; en zo is het ook met de manier waarop zij zich in deze tijd steeds
harder maken om de wereld op een manier te ordenen waarop zij helemaal niet
geordend kan worden wanneer de mensheid de ontwikkelingsimpulsen volgt die in
ons tijdperk noodzakelijk zijn. Men moet immers zeker op dit gebied de bitterste
ervaringen opdoen. Maar men doet het, neemt de ervaringen op, niet met verbittering, maar op een
zodanig manier dat men van deze ervaringen leert hoe men het in het ene of
andere geval doen moet.
Ik zal over deze dingen nog
nauwkeuriger te spreken komen. Ziet u, het zou bijvoorbeeld buitengewoon mooi
zijn geweest wanneer men in Midden Europa ook maar een paar mensen gevonden zou
hebben, die uit bepaalde vrijmetselaarsimpulsen hadden ingezien welke
draagwijdte zoiets heeft als datgene wat ik
twee jaar geleden ook hier voor u te berde heb gebracht over bepaalde
geheime genootschappen die er in de wereld bestaan. Toen stuitte men, ik zou
willen zeggen vanzelfsprekend, alleen op dovemansoren. Want er bestond niets dat
onvruchtbaarder was dan de houding van de vrijmetselarij in midden Europa de
laatste decennia. Dat kon je al merken aan de grote weerstand die je ontmoette,
wanneer steeds maar weer beweerd werd dat de inhoud van de antroposofische
geesteswetenschap op een of andere manier grote overeenkomst vertoonde met
de Midden-Europese vrijmetselarij.
Iemand die zo in de openbaarheid trad was een superkletsmajoor die allerlei
dwaasheden bij elkaar zwetste over
symboliek en dergelijke, die zich ook nog Nietzsche-onderzoeker noemde, een
zekere Horneffer. Wat hij te
zegen had werd in de breedste kringen met grote ernst opgenomen. De diepere
oorzaak van dit alles ligt in het feit, dat van de mensen die zich willen
verdiepen in de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap een behoorlijke
inspanning gevraagd wordt. Ziet u, er zijn tegenwoordig propagandisten voor een
geestelijke vernieuwing, die de mensen op de mouw spelden, dat zij alleen maar
op een divan hoeven te gaan liggen en in zichzelf op te gaan door alles los te
laten; dan komt het hogere ik en de god en wat al niet meer in de mens tot leven
en men hoeft dan niet van dat soort vreselijke begrippen te ontwikkelen zoals
dat bij die antroposofie gebeurt. Men hoeft alleen maar naar zichzelf te
luisteren en zichzelf te laten gaan, dan
treedt het hogere mystieke ik op en ervaart men de god in
zichzelf.
Ik heb staatslieden leren
kennen die liever naar dit soort Godmensen willen luisteren, die hen aanbevelen
het ik op een comfortabele manier te zoeken, dan naar de antroposofisch
georiënteerde geesteswetenschap. Nog kort geleden vertelde mij een vriend dat
een van deze godenleveranciers hem, toen hij nog een aanhanger was, had verteld:
Ach u gelooft niet half hoe dom ik ben! – Maar dezelfde man die deze bekentenis
deed om daarmee aan te tonen dat men helemaal niet zo slim hoeft te zijn om de
mensen de oerbronnen van de wijsheid te brengen, diezelfde man vindt een breed
publiek in alle lagen van de samenleving. Want men luistert liever naar zulke
mensen dan naar hen die over allerlei ingewikkelde moeilijke zaken spreken om de
mensen uit te leggen wat de taak van de bewustzijnsziel is en die over een
viervoudige ontwikkeling spreken of zelfs, dat de mensen elkaar moeten
verwarmen, elkaar moeten kleuren, elkaar moeten ademen en zelfs elkaar moeten
verteren. En om zoiets te kunnen begrijpen moet men een hele rij boeken in zich
opnemen en van zo’n inspanning is men niet bepaald geporteerd. Maar dat men het
als een moeilijke zaak ervaart, hangt nauw samen met de impuls van onze
rampzalige tijd, met het ongeluk van onze tijd. Maar ook dat hoeft niet tot
pessimisme te leiden, maar roept op om de kracht op te brengen om inzichten om
te zetten in daden. En dat is iets wat niet vaak genoeg herhaald kan
worden.
Ik laat het aan ieder
persoonlijk over om, nadat ik gisteren het ongevaarlijke voorbeeld van het
vraagstuk over zuigkracht en druk gegeven heb, eens na te gaan of dit vraagstuk
misschien toch zeer belangrijk is om eens bij stil te staan. Anders is het niet
onmogelijk dat de mensen zeggen: Nou ja, in Rusland heeft de burgerij de
aansluiting met de boerenstand niet gevonden, maar wij hebben het goed, bij ons
zal dat wel lukken en dan zal het toch wel gaan met het socialisme. – Men
bedenkt daarbij helemaal niet dat ook in Rusland talrijke mensen hetzelfde
gezegd hebben, en dat het daar juist aan ligt, dat zij het daar gezegd
hebben.
Morgen zullen we daar
verder over spreken.
Oktober 2001, vert. Jan van
Loon