Translate

maandag 15 oktober 2001

HET BOVENZINNELIJKE ELEMENT IN DE GESCHIEDBESCHOUWING



HET BOVENZINNELIJKE ELEMENT IN DE GESCHIEDBESCHOUWING

Dornach, 26 oktober 1918


Zelfs als men binnen de grenzen blijft die men nu nog in acht dient te nemen bij het bespreken van deze dingen, kan men niet over het mysterie van het boze spreken in de vijfde na-atlantische cultuurperiode, de periode van de bewustzijnsziel, waarin we nu leven, zonder daarbij diep geroerd te zijn. Want daarmee wordt iets aangeroerd, wat tot de grootste en meest diepzinnige geheimen van de vijfde na-atlantische periode behoort, en dat, wanneer het besproken wordt,  nog weinig respons ontmoet omdat de meeste mensen nu nog niet de capaciteiten hebben ontwikkeld om dit soort dingen te begrijpen. De mogelijkheden om hiermee gevoelsmatig op een goede manier om te gaan zijn nog weinig ontwikkeld. Toch is het zo, dat in alle zogenaamde geheime genootschappen van deze tijd men wel steeds opnieuw op een beeldende manier geprobeerd heeft zich bezig te houden met zaken zoals het mysterie van het boze en het daarmee samenhangende mysterie van de dood. Maar deze beeldende beschrijvingen, zoals bijvoorbeeld ook in de zogenaamde vrijmetselaarsloges, worden vooral de laatste decennia (sinds 1870)  niet al te serieus verzorgd, of wel worden zij verzorgd op een manier die ik bijna twee jaar geleden[1] met betrekking tot belangrijke gebeurtenissen in deze tijd heb aangegeven.
Ik had wel degelijk diepgaande motieven om me er toen mee bezig te houden, want wie over dit soort dingen iets weet, weet ook in welke diepe lagen van het menselijk wezen men eigenlijk terechtkomt. Maar uit vele zaken is gebleken hoe weinig wil aanwezig is om begrip voor dit soort dingen te ontwikkelen. De wil om deze geheimen te begrijpen zal zeker nog wel komen en dat is nodig ook, daar moet voor gezorgd worden. Wanneer men over dit soort dingen spreekt, heeft het er soms de schijn van dat men kritiek wil uiten over een of ander aspect van de huidige tijd. Ook wat ik gisteren ter illustratie naar voren heb gebracht over de aard van de burgerlijke wereldbeschouwingen met name sinds de laatste drie decennia van de negentiende eeuw kan men, wanneer men het triviaal wil opnemen als kritiek opvatten. Maar alles wat ik hier nu vertel is niet als kritiek bedoeld, maar wordt gezegd om dingen te benoemen, te karakteriseren, zodat men leert inzien welke krachten en impulsen er geheerst hebben. Deze impulsen zijn vanuit een bepaalde invalshoek zelfs noodzakelijk geweest. Men zou ook het bewijs kunnen leveren dat het een noodzaak is geweest dat het burgerdom van de beschaafde wereld de tijd vanaf 1840 tot aan het eind van de zeventiger jaren van de negentiende eeuw heeft verslapen. Men zou deze slaapperiode kunnen neerzetten als een wereldhistorische noodzaak. Maar ondanks dat is het nu wel nodig dat het begrijpen van wat deze cultuurslaap eigenlijk heeft betekend in positieve zin gaat werken en met positief bedoel ik, dat daardoor bepaalde inzichten en wilsimpulsen gaan ontstaan die de komende tijden werkzaam zullen zijn.
Twee mysteries, die ik zoals gezegd slechts binnen bepaalde grenzen kan behandelen, zijn van heel bijzondere betekenis voor de ontwikkeling van de mensheid in het tijdperk van de bewustzijnsziel (1413-3573), namelijk het mysterie van de dood en het mysterie van het boze. Dit mysterie van de dood, dat voor de huidige tijd op een bepaalde manier samenhangt met het mysterie van het boze,  leidt ons in eerste instantie tot het opperen van de belangrijke vraag: wat heeft de dood überhaupt met de menselijke ontwikkeling te maken?
Ik heb kort geleden weer een opnieuw naar voren gebracht, dat wat nu voor wetenschap moet doorgaan het zich erg gemakkelijk maakt bij dit soort zaken. Dood is voor de meeste wetenschappers het ophouden van het leven. En dat verschijnsel doet zich volgens hen zowel bij planten, dieren als mensen voor. De geesteswetenschap maakt het zich niet zo gemakkelijk, door op zo’n manier alles over een kam te scheren. Want dan zou men, wanneer een zakhorloge weigert verder te tikken dat ook als de dood van dat apparaat kunnen beschouwen. De dood is voor de mens iets heel anders dan de zogenaamde dood van planten of dieren. Men kan het verschijnsel van de dood alleen leren kennen wanneer men het in zekere zin tegen de achtergrond van de krachten ziet, die in het heelal actief zijn en die, omdat de mens zich ook in hun invloedsgebied bevindt, bij hem de fysieke dood veroorzaken. Er werken in het heelal bepaalde krachten, bepaalde impulsen zonder welke de mens niet zou kunnen sterven. Deze krachten werken in het heelal en de mens maakt deel uit van het heelal; zij werken ook in de mens en zorgen er voor dat hij sterft. Men zou zich nu de vraag moeten stellen: deze krachten, die in het heelal actief zijn, wat doen die verder nog behalve ervoor te zorgen dat de mensen sterven? – Het zou volledig onjuist zijn, wanneer men zou denken dat deze krachten in het heelal werkzaam zijn om de mensen de dood te brengen, te laten sterven. Dat is niet het geval. Dat deze krachten bij de mens de dood veroorzaken, is in zekere zin een bijwerking, alleen maar een bijwerking. Om een vergelijking te gebruiken: Geen mens zou op het idee komen om te beweren  de locomotief bij de spoorwegen ervoor dient om geleidelijk aan de rails te vernielen. – Maar toch doet een locomotief dat; langzaam maar zeker wordt de rails onbruikbaar door wat de locomotief doet, daar is niets aan te doen. Maar dat is beslist niet de taak van een locomotief; die ligt op een ander gebied. En wanneer iemand de definitie zou gebruiken: Een locomotief is een machine die als opgave heeft de rails tenslotte onbruikbaar te maken zou natuurlijk onzin uitkramen, hoewel men niet kan ontkennen dat dit wel degelijk gebeurt. Zo is het ook een onjuiste gedachte, wanneer we zouden zeggen, dat die krachten in het heelal waardoor de mens moet sterven er zijn om ervoor te zorgen dat de mens sterft. Dit is alleen maar een bijwerking, een nevenverschijnsel. Zij doen dit naast hun eigenlijke taak. Maar wat is dan de eigenlijke opgave van die krachten die als bijwerking de mens de dood bezorgen? De opgave van de krachten die er ook voor zorgen dat de mens sterft is de mens het volledige vermogen van zijn bewustzijnsziel te schenken. Hieruit kunt u opmaken hoe innig het mysterie van de dood samenhangt met de ontwikkeling van de vijfde na-atlantische periode en hoe belangrijk het is dat in deze periode het mysterie van de dood in de volle openbaarheid gebracht wordt. Want het zijn precies die krachten die in hun bijwerking de mens doen sterven, die er eigenlijk voor dienen de mens op zijn ontwikkelingsweg het vermogen te schenken zijn bewustzijnsziel te gebruiken, dit vermogen bij hem in te planten. Let wel, het gaat hier niet om het inplanten van de bewustzijnsziel zelf, maar om het schenken van het vermogen de bewustzijnsziel te gebruiken.
Dit leidt u niet alleen tot het begrijpen van het mysterie van de dood, maar ook tot het vermogen om bij belangrijke zaken exact te denken. Het tegenwoordige denken is, mag ik zo vrij zijn om me zo uit te drukken, in vele opzichten gewoonweg slordig. Dit is weer niet als kritiek maar als karakterisering bedoeld. Het denken van tegenwoordig, vooral in de gangbare wetenschap, is bijna helemaal van een niveau, dat de uitkomsten ervan te vergelijken zijn met de uitspraak: de locomotief is er om de rails op den duur onbruikbaar te maken. Want wat in de huidige wetenschap zoal over een en ander gezegd wordt is van een dergelijke kwaliteit. Het is van een kwaliteit, die niet werkelijk tot iets leidt, zeker niet tot een heilzame ontwikkeling van de mensheid in de toekomst. En een heilzame ontwikkeling van de mensheid is in dit tijdperk van de bewustzijnsziel alleen mogelijk wanneer dit met het volle bewustzijn gebeurt.
Het moet steeds weer herhaald worden dat dit in deze tijd een diepe waarheid is. Men hoort steeds weer opnieuw dat hier of daar mensen optreden, die uit een schijnbaar diepgewortelde wijsheid allerlei sociaal-economische ideeën naar voren brengen en dat nog steeds doen vanuit het bewustzijn, dat men tegenwoordig nog dit soort ideeën kan ontwikkelen zonder dat men daarbij de hulp van de geesteswetenschap nodig heeft. Wil men denken in de zin van onze tijd, dan moet men weten dat iedere poging, om in welke vorm dan ook iets te zeggen over toekomstige sociale omstandigheden, kwakzalverij is wanneer men daarbij niet de geesteswetenschap als basis gebruikt. Alleen degene die dit volledig inziet, denkt in de zin van onze tijd. En wie in deze tijd nog luistert naar allerlei professorenwijsheid over een sociaaleconomie, die gefundeerd is op een geestloze wetenschap, verslaapt zijn tijd..
Deze krachten, die wij de krachten van de dood noemen, hebben het fysieke van de mens al vroeger aangegrepen. Hoe dat gebeurd is kun u in mijn “Wetenschap van de Geheimen der Ziel”  lezen. In de psyche van de mens hebben deze krachten zich nog maar kort geleden gevestigd. De mens moet voor de rest van de aardeontwikkeling deze doodskrachten in zijn wezen opnemen en in de loop van de huidige periode werken deze krachten op zodanige manier in hem, dat hij het vermogen van de bewustzijnsziel volledig tot uitdrukking, tot openbaring brengt.
Zoals ik tot nu toe over het mysterie van de dood gesproken heb, dat wil zeggen over de krachten die in het heelal actief zijn als krachten die de mens de dood brengen, kan ik op dezelfde methodische wijze op de krachten van het boze wijzen.  Ook deze krachten van het boze zijn niet van dien aard dan men kan zeggen dat zij binnen de menselijke gemeenschap zorgen voor de misdaden. Ook dit is alleen maar een bijwerking. Wanneer de krachten van de dood niet in het heelal aanwezig zouden zijn, zou de mens de bewustzijnsziel niet kunnen ontwikkelen, hij zou hierdoor op de aarde niet verder de ontwikkeling kunnen doormaken die nodig is om de krachten van het geesteszelf, de levensgeest en de geestesmens op te nemen. Daarvoor moet hij eerst de bewustzijnsziel hebben ontwikkeld. Om dat te doen moet hij de krachten van de dood in de loop van de vijfde na-atlantische periode, dus tot het midden van het vierde millennium volledig met zijn eigen wezen verbinden. Daartoe is hij in staat. Maar hij kan niet op dezelfde manier de krachten van het boze met zijn eigen wezen verbinden. De krachten van het boze zijn in het heelal, in de kosmos van dien aard, dat de mens deze pas in het Jupitertijdperk  op dezelfde  manier kan opnemen als hij nu de krachten van de dood opneemt. Men kan dus zeggen: met een geringere intensiteit, slechts ingrijpend in een deel van zijn wezen, werken de krachten van het boze op de mens. – Wanneer men wil binnendringen in het wezen van deze krachten, dan mag men niet de uiterlijke gevolgen van deze krachten in ogenschouw nemen, maar dan moet men het wezen van het boze daar opzoeken, waar het volledig als zichzelf aanwezig is, waar het werkt zoals het werken moet, omdat de krachten, die als het boze in het heelal een rol spelen, ook invloed hebben op de mensen. En daar begint dan datgene, wat men alleen maar diep bewogen tot uitdrukking kan brengen, wat men alleen maar kan zeggen, wanneer men gelijktijdig de voorwaarde stelt dat deze dingen werkelijk met de diepste ernst worden opgenomen. Wanneer men op zoek gaat naar het boze in de mens, vindt men dit niet in de boze handelingen, die zich binnen de menselijke gemeenschap voordoen, maar men moet het zoeken in de boze neigingen van de mens, in de neigingen tot het boze. Men moet in eerste instantie de zaak volledig abstract benaderen, helemaal afzien van de gevolgen van deze neigingen, die zich in meerdere of mindere mate bij de mens voordoen, men moet de blik uitsluitend richten op de neigingen tot het boze. En dan kan men vragen: Bij welke mensen werken de boze neigingen in de huidige, vijfde na-atlantische periode, die neigingen, die in hun nevenwerking zich manifesteren als boze daden, bij welke mensen werken deze boze neigingen?
Wel, het antwoord op deze vraag krijgt men wanneer men probeert over de zogenaamde drempel van de wachter te gaan en zo het menselijk wezen werkelijk leert kennen. Daar vinden we het antwoord  op deze vraag. En dat antwoord luidt als volgt: Bij alle mensen liggen in het onderbewustzijn sinds het begin van de vijfde na-atlantische periode de boze neigingen, de neigingen tot het boze. – Ja, juist daaruit bestaat de intrede van de mens in de vijfde na-atlantische periode, de cultuurperiode van deze nieuwe tijd, dat hij in zich opneemt de neigingen tot het boze. Weliswaar radicaal, maar toch juist geformuleerd zou men het volgende kunnen zeggen: Wie de drempel naar de geestelijke wereld overschrijdt doet de volgende ervaring op: Er bestaat geen misdaad in de wereld, waartoe niet iedere mens in zijn onderbewustzijn geneigd is, voor zover hij een deelgenoot is van de vijfde na-atlantische periode. Het gaat dus om de neiging;  of in het ene of andere geval deze neiging ook daadwerkelijk in daden wordt omgezet, hangt van heel andere omstandigheden af dan van deze neiging. U ziet dus dat wanneer we onomwonden de mensheid de waarheid willen zeggen dat niet bepaald aangename mededelingen zijn.
Des te meer werpt zich dan de vraag op: Ja, wat willen deze krachten, die in de mens de neiging tot het boze veroorzaken, wat willen deze krachten eigenlijk dan door allereerst zo binnen te druppelen in het menselijke wezen, door zo in het menselijk wezen binnen te stromen? Wat willen deze krachten? – Zij zijn zeker niet in de kosmos aanwezig om boze handelingen in de menselijke samenleving te veroorzaken. Dat wordt veroorzaakt door krachten en oorzaken die wij nog zullen bespreken. Deze krachten van het boze zijn,  evenmin als de krachten van de dood er zijn om de mensen te laten sterven, in de kosmos aanwezig om de mensen tot misdadige handelingen aan te zetten, maar zij zijn er om, wanneer de mens met de bewustzijnszielefase bezig is, in hem de neiging op te roepen het geestelijke leven te ontvangen op een manier zoals ik die gisteren  heb beschreven.
In de kosmos werken deze krachten van het boze. De mens moet hen opnemen. Door hen op te nemen legt hij de kiem in zichzelf om het spirituele leven met de bewustzijnsziel te beleven. Zonder deze krachten zou dat niet mogelijk zijn. Deze boze krachten zijn er echt niet om boze daden te veroorzaken, die door de fatsoenlijke menselijke gemeenschap worden afgekeurd, maar zij zijn juist aanwezig om ervoor te zorgen dat de mens op het niveau van de bewustzijnsziel kan doorbreken naar het geestelijke leven. Zou de mens deze neigingen tot het boze, die ik net besproken heb, niet opnemen, dan zou hij niet vanuit de bewustzijnsziel de impuls hebben om zich open te stellen voor de geest die uit het heelal komt en die vanaf nu al het overige culturele leven moet bevruchten. Gebeurt dat niet dan is dat het einde van de menselijke ontwikkeling. En wij doen er het beste aan wanneer we eerst eens kijken naar wat er moet ontstaan uit die krachten die ons in de boze daden van de mens als karikatuur tegemoet treden, wanneer we ons afvragen wat er onder invloed van deze krachten, die gelijktijdig de krachten zijn voor de neiging tot het boze in ons, in de ontwikkeling van de mensheid moet gebeuren.
Ziet u, wanneer men over deze dingen spreekt dan komt men zeer dicht aan de kern van de mensheidsontwikkeling. Al deze dingen hangen immers ook samen met het vreselijke noodlot dat in deze tijd de mensheid getroffen heeft. Want deze vreselijke gebeurtenissen die de mensen hebben getroffen en nog zullen treffen zijn alleen maar een weerlichten als vooraankondiging voor heel andere dingen die over de mensheid zullen komen; een weerlichten, dat nu dikwijls het tegendeel laat zien van wat er nog te gebeuren staat. Deze dingen zijn geen aanleiding tot pessimisme, maar moeten wel leiden tot daadkrachtige impulsen, tot een ontwaken. Er is dus geen aanleiding tot pessimisme, maar we moeten wel wakker worden.
Wanneer we van een concrete verschijning uitgaan, dan bereiken we misschien het gemakkelijkst het doel van deze voordracht. Ziet u, ik heb gisteren al gezegd: een wezenlijk impuls in de ontwikkeling van de mensheid in het tijdperk van de bewustzijnsziel moet het groeien zijn van het wederzijdse interesse tussen de mensen zoals ik dat gisteren heb beschreven. De belangstelling die de ene mens voor de andere heeft moet steeds groter worden. Dit interesse moet de hele rest van de aardeontwikkeling groeien en wel op vier gebieden. Het eerste gebied is, dat de mens, om zich op weg naar de toekomst te ontwikkelen, zijn medemensen gaat zien op een manier die steeds verder gaat afwijken van de huidige. Nu (vert. 1918) is de mens, hoewel hij al iets meer dan een vijfde van het tijdperk van de bewustzijnsziel geabsolveerd heeft, nog weinig geneigd zijn medemensen te zien, zoals hij dat in de loop van het tijdperk van de bewustzijnsziel, tot in het vierde millennium, moet leren. De mensen zien elkaar nu nog op een wijze waarbij zij het belangrijkste over het hoofd zien; zij hebben dus eigenlijk geen oog voor de andere mensen. In dit verband hebben de mensen nog niet volledig gebruik gemaakt, van wat er in de zielen gedurende verscheidene incarnaties is ontwikkeld door de kunst. Van de ontwikkeling van de kunst kan veel worden geleerd. Ik heb op verschillende plaatsen al menige aanduiding gegeven.over dit leerproces via de ontwikkeling van de kunst. Het valt immers niet te ontkennen, wanneer men enigszins symptomatologisch de dingen bekijkt, hoe ik juist in deze voordrachten aan het licht heb gebracht, dat het kunstzinnige scheppen en genieten in bijna alle takken van de kunst in verval is geraakt. En dat uit alles wat men de laatste decennia op kunstzinnig gebied geprobeerd heeft voor iemand die daar gevoel voor heeft duidelijk blijkt, dat het kunstzinnige in een periode van verval verkeert. Het belangrijkste wat zich in de toekomst via het kunstzinnige moet voortplanten in de mensheidsontwikkeling, is dat de mensheid via de kunst het vermogen moet ontwikkelen om dingen en mensen op een andere manier te gaan zien.
Ziet u, alle kunst heeft iets in zich – natuurlijk heeft iedere tak van cultuur vele twijgen met alle nevenverschijnselen die daarbij horen – wat geschikt is om de mens te leiden tot een diepere, meer concrete mensenkennis. Wie zich echt verdiept in de kunstzinnige vormen, die bijvoorbeeld door de scheppende activiteit in de schilderkunst of de beeldhouwkunst tot stand komen, of in het wezen van de innerlijke bewegingen, die door de muziek of de dichtwerken pulseren, wie zich daarin verdiept, wie kunst werkelijk innerlijk beleeft – dat doen tegenwoordig zelfs de kunstenaars  niet -, wie de kunst echt in zijn binnenste beleeft, die doordringt zichzelf met iets, dat hem in staat stelt de mens op een bepaalde manier, in de richting van wat de mens als beeldnatuur is, te begrijpen. Want het zal in dit tijdperk van de bewustzijnsziel een  eigenschap van de mensen moeten gaan worden dat hij leert de mens op een beeldende manier te kunnen zien. Wanneer we naar de mens kijken en zijn hoofd zien, dat wijst dat hoofd terug naar het verleden. Zoals de droom wordt gezien als een herinneringsbeeld uit het uiterlijke zintuiglijke leven en daardoor zijn signatuur krijgt, zo wordt voor hen die de dingen in hun werkelijkheidswaarde doorzien, al het uiterlijk zintuiglijke weer beeld van het geestelijke. We moeten het geestelijke oerbeeld van de mens leren doorzien via zijn beeldnatuur. Dan zal de mens voor zijn medemens in de toekomst transparant worden. Hoe het hoofd is gevormd, hoe de mens zich voortbeweegt zal met  een andere innerlijke deelname  en  belangstelling worden waargenomen dan de manier waarop tegenwoordig de mensen nog geneigd zijn elkaar te beschouwen. Want men zal van mening zijn dat men de mens pas dan tot in zijn ik leert kennen, wanneer men zijn beeldnatuur op de hier beschreven manier heeft begrepen, wanneer men met het basisgevoel de mens tegemoet kan treden, dat wat de uiterlijke fysieke ogen van de mens zien, zich tot zijn ware bovenzinnelijke werkelijkheid verhoudt als een schilderij dat op het doek is geschilderd zich verhoudt tot de werkelijkheid die het weergeeft. Dit basisgevoel moet ik ontwikkelen. Men moet de mens niet zodanig tegemoet treden – dat moet men leren - , dat men hem alleen maar beschouwt als de een samenhang van botten, spieren, bloed enzovoort, maar men moet tegenover de mens het gevoel leren ontwikkelen dat we te maken hebben met een eeuwig, geestelijk bovenzinnelijk wezen. Wanneer ons dan een mens passeert denken we echt niet dat we hem kennen, wanneer deze mens niet in ons de innerlijke blik doet richten op wat hij als een eeuwige bovenzinnelijke geestelijke mens is. Zo zal men dan de mens zien. En men zal de mens dan zo kunnen zien. want datgene, wat men dan op deze manier zal zien aan de mens, wanneer men de menselijke vormen en de menselijke bewegingen en alles wat daar mee samenhangt als beeld van zijn eeuwige wezen zal begrijpen, dan zal dat iemand warm of koud maken, dat zal iemand in de toekomst geleidelijk aan met innerlijke warmte of innerlijke koude moeten vervullen en de mens zal zich een mens van deze wereld voelen doordat hij de mensen zeer intiem leert kennen. De ene mens zal de ander met warmte vervullen de andere met koude. De mensen die de ander noch warm noch koud zullen maken zullen het ergst eraan toe zijn[2]. Men zal een innerlijke beleving hebben in de warmte-ether die doordringt in het eigen etherlichaam. Dat zal de reflex zijn van het gegroeide interesse, dat van mens tot mens moet worden ontwikkeld.
Een tweede gebied waarop het interesse van mens tot mens zich moet ontwikkelen zal nog tegenstrijdigere gevoelens oproepen bij die mensen die in deze tijd helemaal niet geneigd zijn om zulke dingen al op te nemen, maar misschien zal zich binnen niet al te lange tijd uit deze antipathie de sympathie voor datgene wat juist is sterk ontwikkelen. Dit tweede gebied houdt in, dat de mensen elkaar heel anders zullen begrijpen. Vooral in de beide millennia tot aan het einde  van deze vijfde na-atlantische periode zal deze ontwikkeling plaatshebben. Wel is het zo dat deze beide millennia niet lang genoeg zullen zijn deze eigenschap volledig te ontwikkelen. Dat zal ook nog voortduren tot in de zesde na-atlantische periode. Maar aan het kennen van het andere ik, zoals ik net besproken heb, zal  nog een kwaliteit worden toegevoegd. Bij ontmoetingen zal men leren ontdekken, zal men gaan begrijpen wat de betrekking van die mens is tot de derde hiërarchie, tot de engelen, de aartsengelen en de archai. En deze kwaliteit zal zich ontwikkelen doordat men steeds beter leert inzien, hoe de mensheid, op een andere manier dan tegenwoordig, zich tot de taal zal verhouden. De taalontwikkeling heeft immers haar hoogtepunt al overschreden. Dat heeft u kunnen opmaken uit wat ik u in voordrachten tijdens de herfst heb verteld[3]. De talenontwikkeling heeft haar hoogtepunt overschreden. De taal is in werkelijkheid al iets abstracts geworden. En tegenwoordig gaat er een golf van diepste onwaarachtigheid over de hele aarde, omdat men de mensheid probeert in te delen op een manier die hoe dan ook in verband moet staan met de talen van de volkeren, want de mensen hebben niet meer de verhouding tot de taal, die door de taal heen op de mensen let, die door de taal heen naar het wezen van de mens kijkt[4].
Ik heb datgene, wat een opzetje kan zijn om dit te begrijpen bij verschillende gelegenheden[5] middels een voorbeeld naar voren gebracht. Ik heb dat ook kort geleden in Zürich weer gedaan bij een openbare voordracht, want het is goed deze dingen nu ook in het openbaar aan het publiek kenbaar te maken. Maar hier heb ik al de aandacht gevestigd op het feit hoe verrassend het is, wanneer men wetenschappelijke artikelen over de geschiedenismethode leest van Herman Grimm[6] die zo helemaal in de  Duitse Midden-Europese school van de 19e eeuw staat en die vergelijkt met wetenschappelijke artikelen over de geschiedenismethode van Woodrow Wilson[7]. Ik heb er toen op gewezen dat ik dit experiment zeer gewetensvol heb gedaan en dat het mogelijk is bepaalde zinnen van Woodrow Wilson eenvoudig over te nemen en in de artikelen van Herman Grimm te zetten, want die zijn bijna gelijkluidend met zinnen in de opstellen van Herman Grimm. En men zou eveneens hele zinnen over historische methodologie van Herman Grimm  kunnen overzetten in wat Woodrow Wilson over hetzelfde onderwerp heeft gezegd en heeft laten drukken. En toch is er een radicaal verschil tussen beiden. Dat merkt men, wanneer men niet de teksten naar hun inhoud leest, want de inhoud als zodanig, letterlijk genomen, zal steeds minder belangrijk zijn voor de mensheid, voor zover zij zich naar de toekomst toe ontwikkelt. Bij Herman Grimm is alles, zelfs waar men het niet mee eens is, direct door hem bevochten, zin voor zin, fragment voor fragment bevochten, bij Woodrow Wilson is het alsof het door zijn eigen innerlijke demon, waarvan hij in zijn onderbewustzijn is bezeten, naar zijn bewustzijn is getild. Op deze oorsprong komt het aan, op het ontstaan direct aan het oppervlak van het bewustzijn in het ene geval en op de ingevingen van een demon vanuit het onderbewustzijn naar het bewustzijn in het andere geval. Zo dat men moet zeggen: wat van Wilson afkomstig is komt vanuit een zekere bezetenheid.
Dit inzicht geeft ik hier als voorbeeld om u te laten zien dat het er tegenwoordig niet meer om gaat of dingen woordelijk met elkaar overeenstemmen. Ik ervaar het steeds weer met ontzaglijke weemoed, wanneer vrienden die achter onze zaak staan over deze of gene pastor of deze of gene professor dingen te berde brengen zoals: Dat klinkt toch heel antroposofisch – Kijkt u toch eens hier naar, hoe antroposofisch dat klinkt! In het cultuurtijdperk waarin we ons nu bevinden, kan zelfs een professor, die beunhaast in de politiek, in gerenommeerde bladen,  dingen schrijven, die natuurlijk letterlijk genomen overeenstemmen met datgene, wat overeenkomt met inzicht in de werkelijkheid van onze tijd. Maar op de woorden zelf komt het niet aan. Wel komt het aan op het gebied in de mensenziel van waaruit deze dingen ontspringen. Het komt erop aan om door de taal heen te kunnen zien naar het gebied waar de dingen ontstaan. Alles wat hier wordt gezegd, wordt niet gezegd om bepaalde zinnen te formuleren, maar het komt aan op het hoe. Het komt erop aan dat het doorstroomd is met de kracht die rechtstreeks uit de geest is genomen en wie een letterlijke overeenkomst neemt, zonder te voelen hoe de dingen uit een geestelijke bron stammen en hoe zij doordrongen zijn van deze geestesbron door het feit dat zij zijn ingebed in de volledig samenhang van de antroposofische wereldbeschouwing, wie dit niet kan zien, die weet niet wat hier bedoeld wordt, wanneer hij de letterlijke weergave van wat hier gezegd wordt met iedere willekeurige uiterlijke wijsheid wil identificeren.
Het is natuurlijk niet gemakkelijk om op zulke voorbeelden te wijzen, omdat de neiging van de mensen tegenwoordig veelal van het tegendeel getuigen. Maar wanneer men in ernst spreekt en men het spreken niet alleen maar als een kalmeringsmiddel, een soort cultuurslaapmiddel wil gebruiken, dan is het noodzakelijk dat men er niet voor terugschrikt om ook voorbeelden te kiezen die de mensen niet zo aangenaam in de oren klinken. Want de mensen die in ernst spreken, moeten nu ook kunnen aanhoren wat het voor de wereld betekent wanneer men niet doorheeft dat de wereld het lot treft haar inrichting te laten organiseren door een zwakzinnige Amerikaanse professor! Het is tegenwoordig niet aangenaam om te zeggen hoe de dingen in werkelijkheid in elkaar zitten, omdat voor veel mensen het tegendeel van de werkelijkheid als gemakkelijk en aangenaam wordt ervaren. Men spreekt immers toch al alleen maar over de dingen der werkelijkheid wanneer zij over zaken gaan waarvan het echt noodzakelijk is dat de mensen het horen.
Ik zeg dus dat de mensheid ertoe moet komen dat zij door de taal heenkijkt. De mensen zullen zich moeten eigen maken in de taal het gebaar op te pakken. En dit tijdperk zal niet ten einde gaan – het laatste zal zeker voortduren tot in het volgende tijdperk - , maar het derde millennium zal niet voorbij kunnen gaan, zonder dat de mensen zullen inzien dat ze niet bij het spreken naar iemand moeten luisteren op een manier zoals dat nu gebeurt, maar dat zij in de taal de uitdrukking zullen aantreffen voor de afhankelijkheid van de mens van de derde hiërarchie, van engelen, aartsengelen en archai, om binnen te kunnen dringen in het bovenzinnelijk-geestelijke.
Dat zal ertoe leiden, dat door de taal heen de ziel van de mens gehoord wordt. Daardoor zal het sociale samenleven er natuurlijk heel anders uit gaan zien, wanneer door de taal de ziel van de mens gehoord wordt. En juist van datgene, wat de krachten van het boze, het zogenaamde boze zijn, moet veel op dusdanige wijze worden omgevormd, dat men een ander mens zo kan aanhoren dat door de taal heen zijn ziel gehoord wordt. Wanneer dat gebeurt, zal de mens een eigenaardig kleurengevoel gaan ervaren, en in dit kleurengevoel van de taal zullen de mensen elkaar internationaal gaan leren begrijpen. Een enkele klank zal heel vanzelfsprekend hetzelfde gevoel oproepen als het zien van de kleur blauw of een blauw oppervlak, het andere geluid zal een gevoel oproepen als bij het zien van de kleur rood. Wat men alleen als warmte ervaart, wanneer men naar de mens kijkt, wordt in zekere zin een kleur wanneer men naar hem luistert. En men zal op intieme wijze moeten meebeleven wat op de vleugels van de geluiden van mensenmond naar mensenoor klinkt. Dit gaat de mensheid in de toekomst beleven.
Het derde gebied is, dat mensen de gevoelsuitingen van anderen, de manier waarop bij hen gevoelens optreden ook intiem in zichzelf zullen beleven. Het spreken zal daarbij een grote bijdrage leveren. Maar niet alleen door het spreken, maar ook wanneer de ene mens de ander ontmoet, zal hij in zijn eigen ademhaling de gevoelens van de ander beleven. Het ademen zal zich, in de toekomst van de aardeontwikkeling, in de tijd waarover ik het nu heb, naar het gevoelsleven van de andere mens tegenover ons richten. De een zal bij ons een snellere, de ander een langzamere ademhaling veroorzaken en wij zullen voelen, naarmate wij sneller of langzamer ademen, wat voor soort mens wij tegenover ons hebben. Denkt u zich eens in hoe het sociale leven er dan uit gaat zien, hoe intiem de menselijke samenleving dan zal worden! Deze dingen ligger in een nog verder verschiet; dat dit ademen zich zal innestelen in de mensenziel zal een tijdsruimte in beslag nemen die nog verder gaat dan de zesde na-atlantische periode. En in de periode daarna, de zevende na-atlantische periode zal het vierde stadium bereikt worden. En dat is het volgende: De mensen zullen, doordat zij willend tot een gemeenschap van mensen horen, elkaar – vergeeft u mij deze grove manier van spreken – moeten verteren. Doordat wij met de ene of de andere mens iets in het wilsgebied moeten of willen, zullen wij innerlijke belevingen hebben die lijken op wat wij nu op een primitievere manier ervaren wanneer wij spijzen tot ons nemen. De mensen zullen elkaar moeten verteren op het gebied van het willen. De mensen zullen elkaar moeten ademen op het gebied van het voelen. De mensen zullen elkaar in kleuren moeten ervaren op het gebied van het elkaar begrijpen middels de taal. De mensen zullen elkaar als ik leren kennen doordat zij echt naar elkaar leren kijken.
Maar al deze krachten zullen meer in het binnenste van de ziel liggen. Want de volle ontplooiing hiervan zal pas plaatsvinden in de Jupiter- de Venus- en de Vulcanusperiode. Maar de aardeontwikkeling eist al aanduidingen, ziele- en geestesaanduidingen van dit alles. En de huidige tijd, met haar merkwaardige catastrofale ontwikkeling[8], is een verzet van de mensheid tegen wat er in dit opzicht, zoals ik hier heb besproken, staat te gebeuren. De mensheid komt in opstand, doordat in de toekomst alle vormen van geïsoleerde  sociale ontwikkeling overwonnen moeten worden, verzet zich juist nu doordat het goedkope principe nu wereldwijd wordt opgedrongen, dat de mensen zich in naties moeten groeperen. Wat er nu gebeurt is een verzet tegen de door god gewilde gang van de mensheidsontwikkeling, een zich hevig aangetrokken voelen naar het tegendeel van wat moet komen. Deze dingen moet men doorzien wanneer men een basis wil scheppen voor het zogenaamde mysterie van het boze. Want het boze is dikwijls een bijwerking van datgene wat in de ontwikkeling van de mens moet ingrijpen. Een locomotief die veel rijdt en zo de rails verslijt, vernielt op den duur de rails en komt dan zelf niet meer verder. De mensheid stevent in haar ontwikkeling op de doelen af, die ik u heb uiteengezet en het is de opgave van het tijdperk van de bewustzijnsziel,  in te zien dat dit op een bewuste manier moet gebeuren. Maar voorlopig is de kwaliteit van de rails nog behoorlijk slecht en het zal nog hele tijd duren voordat die beter wordt, want men is er tot nu toe op uit de slechte rails zeker niet door betere te vervangen.
Maar zoals u ziet doelt de geesteswetenschap op iets heel anders dan op pessimisme. Het is het doel van de geesteswetenschap voor de mens werkelijk inzichtelijk te maken op wat voor ontwikkelingsweg hij zich eigenlijk bevindt. Maar voor de geesteswetenschap is het nu eenmaal nodig dat men bepaalde gangbare neigingen toch minstens  een paar minuten van het leven naast zich neerlegt. Dat het zo moeilijk is van deze neigingen afstand te doen, dat iedereen toch weer terugvalt in de oude chaotische opvattingen maakt het buitengewoon moeilijk in deze tijd zonder terughouding over dit soort zaken te spreken. Want hierbij worden louter dingen aangeroerd, dat ligt in de natuur van de tegenwoordige tijd, die er debet aan zijn dat de mensheid zich in de afgrond wil storten, en men moet de mensen voortdurend manen om wakker te worden.
Ja, vele dingen kunnen nu eenmaal slechts binnen bepaalde grenzen worden besproken. Dat heeft dan natuurlijk tot gevolg dat vele zaken helemaal niet ter sprake kunnen komen, of misschien uitgesteld moeten worden. Want neemt u nu het meest voor de hand liggende en neemt u mij niet kwalijk wanneer ik dat op de volgende wijze formuleer. Men heeft mij acht dagen geleden verzocht ook iets over de symptomatolgie van de Zwitserse geschiedenis te vertellen. Ik heb gedurende die acht dagen de zaak grondig overwogen en van alle kanten bekeken. Maar als ik als niet-Zwitser hier voor een Zwitsers publiek symptomatologisch de Zwitserse geschiedenis van de 15e eeuw tot heden zou uiteen zou zetten, dan zou ik nu toch in een wonderlijke situatie terecht komen. Laat u mij dit eens vanuit een andere invalshoek duidelijk maken. Stelt u zich het volgende een voor: In juli van dit jaar had een willekeurig iemand in Duitsland of Oostenrijk de gebeurtenissen, persoonlijkheden en impulsen weergegeven op een manier zoals de mensen dat nu doen, stelt u zich een voor wat er dan met hem gebeurd zou zijn en wat er over hem heen gekomen was wanneer hij, laten we zeggen vijf jaar geleden of erger nog vijftien of dertig jaar geleden bijvoorbeeld de hedendaagse verhoudingen in Oostenrijk als toekomstbeeld uiteen had gezet! Zo zal ik ook  behoorlijk tegen het zere been  schoppen, wanneer ik hier over Zwitserland zou spreken op een manier waarop men in Zwitserland over twintig jaar over Zwitserse geschiedenis zou spreken. Door datgene wat er nu diep in de zielen leeft kan men niet anders dan negeren, niet  willen luisteren naar wat er vanuit het standpunt van de toekomst over het heden gezegd kan worden. Zo is het nu eenmaal, neemt u mij daarom niet kwalijk dat ik dit nu zo uitspreek. Het geldt toch voor heel veel zaken, dat de mensen – en dat zijn wij tenslotte toch allemaal nietwaar – op vele gebieden, vooral de voor hen meest nabije gebieden, de waarheid niet willen horen, maar eerder een slaapmiddel willen krijgen. En ik kan u verzekeren, dat ik aanstoot zou geven wanneer ik geen slaapmiddel zou geven bij het onderwerp dat men mij voorgesteld heeft te bespreken. Na allerlei zaken, die ik zojuist nog bij mijn overwegingen moest betrekken, lijkt het mij erg raadzaam deze dingen voorlopig te laten rusten. Want oordelen die nu geveld worden en waarmee men het niet helemaal eens is, die zorgen ervoor dat wanneer ik nu iets naar voren wil brengen, dat te doen zoals ik dat gisteren heb gedaan. Hier is Zwitserland is het verhoudingsgewijs ongevaarlijk, het kan voor mijn part zelfs nog als een soort betere zondagspreek worden opgevat, wanneer men de Russische revolutie als voorbeeld neemt, en wanneer men dan de verhouding beschrijft tussen de burgerlijke middenklassen en de grote massa’s en de nog verder links staande radicale elementen. Wanneer men die als voorbeeld neemt zal dat hier verhoudingsgewijs als een zondagspreek van een iets beter gehalte gezien worden. Dat kan dus nog. En men kan dan de, ik wil niet zeggen illusie, maar de aangename verwachting koesteren dat het toch nog bij enkele zielen aankomt en meer teweegbrengt dan wat normaal de zondagspreken doen; hoewel ook in de loop van de laatste paar jaar, met betrekking tot belangrijke zaken, de ervaring het tegendeel heeft laten zien. Maar het is niet bepaald de taak van een niet-Zwitser die Zwitsers toespreekt en een geschiedbeschouwing geeft  om voorbeelden te gebruiken die een stuk dichterbij liggen. Ook toen ik een algemene geschiedbeschouwing van de nieuwere tijd gaf, ik heb dat in een openbare voordracht in Zürich gedaan - , heb ik mij natuurlijk toch binnen bepaalde grenzen moeten houden en hoewel ik mij terughoudend heb opgesteld heb ik de radicaalste gevolgen die noodzakelijkerwijs getrokken moesten worden ook werkelijk aangegeven. Want het is tegenwoordig voor de meeste mensen iets buitengewoon aangenaams Woodrow Wilson als een groot man te beschouwen, iemand die het geluk in de wereld bevordert. En wanneer men daartegenover de waarheid moet zeggen, dan werkt deze waarheid als iets onaangenaams en degene die haar uitspreekt wordt als een spelbreker beschouwd. Maar dat is altijd zo gegaan met waarheden die uit de bron van het bovenzinnelijk leven geput moesten worden. Nu leven we echter in het tijdperk van de bewustzijnsziel en is het noodzakelijk dat bepaalde waarheden aan de mensen worden medegedeeld.
Het gaat er waarachtig niet om dat men tegenwoordig steeds maar de goedkope opmerking herhaalt dat de mensen niet toegankelijk zijn. Het gaat er helemaal niet om of de mensen toegankelijk zijn of niet, maar het gaat erom dat wij het nodige doen om werkelijk de betreffende waarheden aan de mensen mede te delen wanneer we daar de gelegenheid toe hebben. Het volgende is dan dat we ons over de opnamebereidheid van de mensen geen illusies hoeven te maken en dat het ons volkomen duidelijk is dat de mensen juist nu weinig opnamebereidheid tonen voor datgene wat ze het hardst nodig hebben; en zo is het ook met de manier waarop zij zich in deze tijd steeds harder maken om de wereld op een manier te ordenen waarop zij helemaal niet geordend kan worden wanneer de mensheid de ontwikkelingsimpulsen volgt die in ons tijdperk noodzakelijk zijn. Men moet immers zeker op dit gebied de bitterste ervaringen opdoen. Maar men doet het, neemt de ervaringen  op, niet met verbittering, maar op een zodanig manier dat men van deze ervaringen leert hoe men het in het ene of andere geval doen moet.
Ik zal over deze dingen nog nauwkeuriger te spreken komen. Ziet u, het zou bijvoorbeeld buitengewoon mooi zijn geweest wanneer men in Midden Europa ook maar een paar mensen gevonden zou hebben, die uit bepaalde vrijmetselaarsimpulsen hadden ingezien welke draagwijdte zoiets heeft als datgene wat ik  twee jaar geleden ook hier voor u te berde heb gebracht over bepaalde geheime genootschappen die er in de wereld bestaan. Toen stuitte men, ik zou willen zeggen vanzelfsprekend, alleen op dovemansoren. Want er bestond niets dat onvruchtbaarder was dan de houding van de vrijmetselarij in midden Europa de laatste decennia. Dat kon je al merken aan de grote weerstand die je ontmoette, wanneer steeds maar weer beweerd werd dat de inhoud van de antroposofische geesteswetenschap op een of andere manier grote overeenkomst vertoonde met de  Midden-Europese vrijmetselarij. Iemand die zo in de openbaarheid trad was een superkletsmajoor die allerlei dwaasheden bij elkaar zwetste  over symboliek en dergelijke, die zich ook nog Nietzsche-onderzoeker noemde, een zekere Horneffer. Wat hij te zegen had werd in de breedste kringen met grote ernst opgenomen. De diepere oorzaak van dit alles ligt in het feit, dat van de mensen die zich willen verdiepen in de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap een behoorlijke inspanning gevraagd wordt. Ziet u, er zijn tegenwoordig propagandisten voor een geestelijke vernieuwing, die de mensen op de mouw spelden, dat zij alleen maar op een divan hoeven te gaan liggen en in zichzelf op te gaan door alles los te laten; dan komt het hogere ik en de god en wat al niet meer in de mens tot leven en men hoeft dan niet van dat soort vreselijke begrippen te ontwikkelen zoals dat bij die antroposofie gebeurt. Men hoeft alleen maar naar zichzelf te luisteren  en zichzelf te laten gaan, dan treedt het hogere mystieke ik op en ervaart men de god in zichzelf.
Ik heb staatslieden leren kennen die liever naar dit soort Godmensen willen luisteren, die hen aanbevelen het ik op een comfortabele manier te zoeken, dan naar de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap. Nog kort geleden vertelde mij een vriend dat een van deze godenleveranciers hem, toen hij nog een aanhanger was, had verteld: Ach u gelooft niet half hoe dom ik ben! – Maar dezelfde man die deze bekentenis deed om daarmee aan te tonen dat men helemaal niet zo slim hoeft te zijn om de mensen de oerbronnen van de wijsheid te brengen, diezelfde man vindt een breed publiek in alle lagen van de samenleving. Want men luistert liever naar zulke mensen dan naar hen die over allerlei ingewikkelde moeilijke zaken spreken om de mensen uit te leggen wat de taak van de bewustzijnsziel is en die over een viervoudige ontwikkeling spreken of zelfs, dat de mensen elkaar moeten verwarmen, elkaar moeten kleuren, elkaar moeten ademen en zelfs elkaar moeten verteren. En om zoiets te kunnen begrijpen moet men een hele rij boeken in zich opnemen en van zo’n inspanning is men niet bepaald geporteerd. Maar dat men het als een moeilijke zaak ervaart, hangt nauw samen met de impuls van onze rampzalige tijd, met het ongeluk van onze tijd. Maar ook dat hoeft niet tot pessimisme te leiden, maar roept op om de kracht op te brengen om inzichten om te zetten in daden. En dat is iets wat niet vaak genoeg herhaald kan worden.
Ik laat het aan ieder persoonlijk over om, nadat ik gisteren het ongevaarlijke voorbeeld van het vraagstuk over zuigkracht en druk gegeven heb, eens na te gaan of dit vraagstuk misschien toch zeer belangrijk is om eens bij stil te staan. Anders is het niet onmogelijk dat de mensen zeggen: Nou ja, in Rusland heeft de burgerij de aansluiting met de boerenstand niet gevonden, maar wij hebben het goed, bij ons zal dat wel lukken en dan zal het toch wel gaan met het socialisme. – Men bedenkt daarbij helemaal niet dat ook in Rusland talrijke mensen hetzelfde gezegd hebben, en dat het daar juist aan ligt, dat zij het daar gezegd hebben.
Morgen zullen we daar verder over spreken.

Oktober 2001, vert. Jan van Loon


[1]  Nu bijna twee jaar geleden: zie GA 171, de voordrachten van 15 en 30 oktober 1916 en GA 172, de voordrachten van 18,  19 en 26 november 1916.
[2] Vert: zie De openbaring van Johannes 3 vers 14 -16
[3]  Zie GA 183, de voordrachten van 31 augustus tot 2 september 1918.
[4]  Hoe dit voor de 5e periode was zie wv-h2 Kunst en Kunstvernieuwing (GA 275), de voordracht van 28 december 1914.
[5] GA 67, 14 maart 1918 en GA 181, 30 maart 1918.
[6] Herman Grimm 1828-1901, Kunsthistoricus.
[7] Woodrow Wilson 1856-1924, president van de VS (1912-1920)
[8] vert.: De Eerste Wereldoorlog was net ten einde


 terug naar inhoudsopgave