2
DE WERELDHISTORISCHE UITWISSELING VAN
GEESTELIJKE LICHAMEN
Een van de meest
intrigerende voordrachtreeksen van Rudolf Steiner is die over Das Prinzip
der spirituellen Ökonomie im Zusammenhang mit Wiederverkörperungsfragen. In
het kort komt het er op neer dat de hogere lichamen van de mens na diens dood
geheel of gedeeltelijk opnieuw kunnen worden gebruikt. Etherlichaam en
astraallichaam blijven geheel of gedeeltelijk behouden en kunnen door andere
individualiteiten dan de oorspronkelijke drager opnieuw worden benut wanneer
zij tot incarnatie komen. Dit is fundamenteel anders dan bij het fysieke
lichaam, dat na de dood tot ontbinding overgaat. Bij de onstoffelijke lichamen
hoeft dat dus niet altijd het geval te zijn.
Om te kunnen aanduiden wat
voor betekenis het hergebruik van zo'n geestelijk lichaam heeft, zowel
individueel als wereldhistorisch, zullen we eerst moeten bezien hoe het
überhaupt mogelijk is dat deze lichamen na de dood behouden blijven. Laten we
daarom de drie belangrijkste factoren voor het geheel of gedeeltelijk behoud
van etherlichaam en astraallichaam eens nader beschouwen.
De eerste manier die er toe
leidt dat die hogere lichamen ook na de dood in hun samenhang bewaard blijven,
heeft te maken met de instelling waarmee de mens zijn leven op aarde gestalte
geeft. Wanneer de mens zich namelijk intensief en op de juiste wijze bezighoudt
met kunst, religie of wetenschap, dan heeft dat een enorm versterkende werking
op het etherlichaam. Een werking die zich tot na de dood uitstrekt. De vraag
rijst dan natuurlijk wat die juiste wijze behelst. Immers, er zijn voldoende
voorbeelden van lieden die zich intensief met bijvoorbeeld religie bezighouden,
maar waarvan bezwaarlijk kan worden volgehouden dat de wijze waarop dat gebeurd
een blijvend resultaat in de geestelijke wereld zal bewerkstelligen. Alle
religieuze benaderingswijzen die gestoeld zijn op dogma's van wat voor soort
dan ook, zijn ongeschikt om tot behoud van etherische substantie te voeren. Een
dogma is immers een in de tijd vastgelegd gegeven dat niet meer ter discussie
staat, en dat is principieel onverenigbaar met het levend stromen dat
kenmerkend is voor het etherlichaam. Het verstarde dogma is eenvoudigweg niet
inpasbaar in de continu in beweging zijnde stromen van het etherlichaam. Op
dezelfde wijze kan men dat vaststellen voor wetenschap en kunst: de juiste
benadering ligt ook daar in het al op aarde levend laten stromen van de
elementen die de basis vormen voor die wetenschap of kunst. We zouden kunnen
zeggen dat enkel een op antroposofische wijze zich bezighouden met kunst,
religie of wetenschap de mogelijkheid in zich draagt dat na de dood het
etherlichaam geheel of gedeeltelijk behouden blijft. De ethersubstantie heeft
in dat geval namelijk gedurende het leven een grotere samenbindende kwaliteit
verkregen, die na de dood behouden blijft. Een juiste benadering van kunst,
religie of wetenschap werkt dus over de dood heen.
Wat gebeurt er dan na de
dood met dit gelouterde etherlichaam? Nadat de mens het stoflichaam met de
levensether heeft afgelegd komt hij in de sublunaire sfeer van de klankether.
De samenbindende kwaliteiten die de mens zijn etherlichaam gedurende het leven
heeft verleend door zich op de juiste wijze met kunst, religie of wetenschap te
hebben beziggehouden, worden nu in de sublunaire sfeer opgenomen door de met
die mens verbonden engel. Dat is een proces dat in volmaakte onzelfzuchtigheid
van de engel plaatsvindt. Het is dus de engel die de waarde van het
etherlichaam op de juiste wijze inschat en dit binnen de sublunaire sfeer van
klankether geheel of gedeeltelijk in haar samenhang behoudt. Dit is in feite
een wat technische beschrijving van wat u ook elders in esoterische literatuur
kunt aantreffen, namelijk dat de mens na de dood een extract of essentie van
zijn etherlichaam achterlaat, om dit bij een volgende incarnatie weer tot zich
te trekken. Het beheer van die essentie ligt bij de engel van de mens.
Ook voor het astraallichaam
kunnen we een dergelijk proces vaststellen. Het astraallichaam met de inwonende
ziel wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door allerlei polaire gemoedstoestanden.
Vreugde tegenover verdriet, begeerte tegenover walging, sympathie tegenover
antipathie en ga zo maar door. In het leven zijn deze aspecten van wisselende
stemmingen of gevoelens voortdurend aan de orde. Doorgaans is de mens zich
daarbij slechts bewust van één kant van de kwestie. Doet hij daarvoor zijn
best, dan kan hij wellicht nog begrip opbrengen voor de andere kant van het
spectrum, maar dat is over het algemeen meer verstandelijk dan gevoelsmatig.
Het leven biedt de mens
echter voortdurend mogelijkheden om ook die andere kant niet enkel
verstandelijk, maar ook gevoelsmatig tot in zijn astraallichaam te ervaren. Het
leven zal de mens steeds weer mogelijkheden bieden het tegenbeeld van een
bepaalde ervaring voelend te doorleven. Wanneer de mens deze kans van het leven
aangrijpt, dan bewerkt hij daarmee een soort evenwichtspositie in zijn
astraallichaam. Ooit voelde hij bijvoorbeeld een bepaalde kwaadheid ten
opzichte van een ander mens. Die kwaadheid op zich kan gerechtvaardigd zijn,
maar op het moment dat deze plaatsvond, was de betreffende mens niet in staat
zich te verplaatsen in de gevoelswereld van de persoon die deze kwaadheid in
hem opriep. Na verloop van tijd kan het dan voorkomen dat diezelfde mens in een
situatie geraakt waarin hij zich met zijn astraallichaam wél kan verplaatsen in
die situatie. Op dat moment wordt in zijn ziel het tegenbeeld van de
gebeurtenis uit het verleden opgeroepen en verenigen de beide polaire gevoelens
zich tot een evenwichtig midden. De gebeurtenis wordt dan van twee kanten
belicht en is in zichzelf volledig geworden. Slaagt de mens er nu gedurende
zijn leven in vele aspecten van zijn gevoelswereld op deze wijze te benaderen,
dan wordt daarmee de samenhang van het astraallichaam na de dood enorm
versterkt.
Laten we proberen ook het
verdere proces technisch te verwoorden. Een van de eerste dingen die de mens na
zijn overlijden meemaakt is de blik op het levenspanorama. Wat zich gedurende
zijn leven chronologisch afspeelde, ziet hij nu in de ruimte om zich heen
uitgespreid. De tijd is tot ruimte en daarmee tot gelijktijdigheid geworden. Er
is veel geschreven over dit onderwerp. Steeds wordt daarin naar voren gebracht
dat dit levenspanorama almaar vager wordt en zich uiteindelijk oplost in de
wereldruimte. Het is alsof dit panorama zich steeds verder van ons verwijderd.
Het past hier echter de zaken heel precies te omschrijven. De waarneming die de
mens van zijn etherische panorama heeft, vindt plaats vanuit het Ik in het
astraallichaam. Alleen vanuit een hoger lichaam kan worden neergezien op een
lager lichaam. Ook bij bijna-dood-ervaringen is dit het geval. Daar ziet de
geestelijke mens neer op zijn fysieke lichaam, bijvoorbeeld als er iets mis
gaat op de operatietafel. Zo aanschouwt de mens zijn levenspanorama vanuit het
hogere astraallichaam. Kenmerkend voor dit astraallichaam is dat het de zaken
omdraait: wat van ons af lijkt te gaan, komt in werkelijkheid op ons toe! Dit
geldt dus ook voor het levenspanorama. Hoewel het van de mens lijkt weg te
stromen om zich op te lossen in de wereldether, komt het eigenlijk op de mens
af om zich in te etsen of af te drukken op het astraallichaam. Pas als dit
inetsen of afdrukken van de in het etherlichaam opgeslagen aardse herinneringen
heeft plaatsgevonden, lost het etherlichaam zich op in de wereldether. Het is
zo'n beetje als een zandloper: de wijdsheid van het tijd-ruimte panorama
centreert zich in de afdruk op het astraallichaam, waarna het zich door dit astraallichaam
heen weer verwijdt om op te gaan in de wereldether.
Waar het nu om gaat is het
proces van inetsen. Want met dit inetsen gaan alle gedurende het leven
doorgemaakte ervaringen onderdeel uitmaken van het astraallichaam, waarin zij
de brandstof zijn voor de geestelijke wereld van het kamaloka. Wanneer de mens
er nu gedurende zijn leven in is geslaagd vele astrale tegenbeelden in zichzelf
op te roepen en daardoor de gevoelsnuances van beide polaire uiteinden heeft
kunnen doormaken, dan betekent dit dat die bepaalde ervaringen niet meer in het
kamaloka hoeven te worden gelouterd. Met het inetsingsproces zijn deze
ervaringen in feite gelouterde astraliteit geworden. En net als de gelouterde
etherische zaken als vanzelf in beheer komen van de engel van de mens, zo komen
de op eigen kracht gelouterde tegenbeelden van het astraallichaam automatisch
onder voogdij van de aartsengel van die mens. Op deze wijze kunnen dus delen
van een etherlichaam of astraallichaam in de geestelijke wereld behouden
blijven. Zoals we nog zullen zien hoeft het daarbij niet zo te zijn dat de mens
die deze gelouterde hogere lichamen tot de engel of aartsengel heeft gebracht,
deze bij een volgende incarnatie ook weer tot zich trekt.
Bij deze eerste manier
waarop hogere lichamen van de mens ook na diens dood behouden kunnen blijven,
speelt de mens zelf dus een doorslaggevende rol. De engel en aartsengel zijn
feitelijk slechts passieve ontvangers en beheerders van de gelouterde
etherische of astrale "substantie".
Bij de tweede manier waarop
een etherlichaam of astraallichaam ook na de dood in samenhang bewaard kan
blijven, spelen engelen en aartsengelen al een meer actieve rol. Het komt
namelijk regelmatig voor dat een engel of aartsengel besluit een waardevol
etherlichaam of astraallichaam na de dood van de drager daarvan, geheel of
gedeeltelijk te bewaren. Natuurlijk speelt ook hier de mate van loutering van
één of van beide lichamen een grote rol, maar deze is niet beslissend.
Nu kan het merkwaardig
overkomen dat engelen en aartsengelen zo'n lichaam in samenhang kunnen bewaren,
maar dat is helemaal niet zo vreemd als u het vergelijkt met hoe de mens zelf
op aarde met de minerale substantie omgaat. De mens is in staat de materie op
vele manieren te bewerken en te bewaren, simpelweg omdat die materie de basis
van zijn directe leefwereld vormt. Precies zo is het voor de engelen en
aartsengelen met respectievelijk het etherlichaam en het astraallichaam. Nadat
de mens de levensether heeft afgelegd komt hij aan in de sublunaire sfeer van de
klankether en dat is juist de leefwereld van de engelen. De engel kan daarom
zonder probleem en in uiterste onzelfzuchtigheid omgaan met en beschikken over
het etherlichaam van de mens. Wanneer de mens dan door de maanpoort in de
tweede potentie van de drieledige maansfeer is gekomen - zijnde de
mercuriussfeer - dan bevindt hij zich in de wereld van de aartsengelen in de
lichtether. En omdat de lichtether een nauwe relatie heeft met het
astraallichaam, behoeft het geen verwondering dat de aartsengelen hier kunnen
omgaan met en beschikken over het astraallichaam van de gestorven mens, dat
alles weer geheel onbaatzuchtig. En wanneer de geestelijke wereld om wat voor
reden dan ook besluit om het behoud van een waardevol ether- of astraallichaam
niet enkel afhankelijk te laten zijn van de loutering die de mens gedurende
zijn leven op aarde kan bewerkstelligen, dan is het de engelen en aartsengelen
dus eenvoudig mogelijk een in hun ogen waardevol geestelijk lichaam in beheer
te nemen, bijvoorbeeld dat van Paracelsus of Kepler.
Bij de derde manier waarop
hogere lichamen bewaard kunnen blijven spelen niet alleen engelen en
aartsengelen, maar ook nog veel hogere wezens een actieve en sturende rol. Het
is deze manier waarop Rudolf Steiner in zijn boek Das Prinzip der
spirituellen Ökonomie uitgebreid ingaat. Hier vindt behoud en zelfs
verveelvoudiging van waardevolle hogere wezensdelen van de mens plaats door
direct ingrijpen van hogere wezens in de geestelijke lichamen van de nog op
aarde levende mens. Al tijdens zijn leven verbindt een geestelijk wezen uit een
willekeurige hiërarchie, meestal avatar genaamd, zich met bijvoorbeeld ether-
of astraallichaam. Een dergelijke verbinding van een avatar met een menselijk
wezensdeel, vindt uitsluitend plaats omwille van de algehele menselijke
ontwikkeling. Want net als hierboven al werd opgemerkt voor de engel en de
aartsengel, doet de avatar dit uit pure onbaatzuchtigheid. Het gevolg van dit
zich inweven van een hoog geestelijk wezen in bijvoorbeeld ether- of
astraallichaam van de mens, is dat het betreffende wezensdeel wordt
verveelvoudigd. Steiner spreekt over "afbeeldsels" en geeft er in
zijn boek vele voorbeelden van. Zelfs de hoogste avatar, Christus, heeft door
zijn verbinding met de wezensdelen van de mens Jezus van Nazareth vele uiterst
waardevolle afbeeldsels van de hogere lichamen van Christus Jezus
voortgebracht.
Drie manieren zijn er dus
waarop etherlichaam en astraallichaam ook na de dood van de mens in hun
samenhang behouden kunnen blijven. Door eigen activiteit gedurende het aardse
leven slagen vele mensen erin tenminste een deel van een van beide lichamen
zodanig te louteren, dat dit ook na hun dood in samenhang bewaard kan blijven.
Door actief handelen van engelen en aartsengelen kunnen zeer waardevolle geestelijke
lichamen ook in totaliteit worden behouden en door andere individualiteiten dan
de drager worden benut. En wanneer hoge geestelijke wezens zich al gedurende
het aardse leven verenigen met één of meer wezensdelen van de mens, dan treed
zelfs een verveelvoudiging van dat lichaam op. De avatar schept op deze wijze
afbeeldsels van de meest hoge menselijke wezensdelen, die op hun beurt kunnen
worden ingeweven bij verschillende individualiteiten in verschillende tijden.
Vooral bij de eerst
beschreven manier lijkt het voor de hand te liggen dat de mens zijn gelouterde
etherische of astrale pakketje bij een volgende incarnatie weer tot zich neemt.
Toch is dat niet altijd het geval. Het komt namelijk regelmatig voor dat de
mens in samenspraak met de engelen van de derde hiërarchie besluit om af te
zien van de gelouterde astrale of etherische "substantie" waar hij
aanspraak op zou kunnen maken, die in zekere zin als karmisch pakket met hem
verbonden is. De achtergrond van zo'n besluit tot afzien van iets wat die mens
in een vorige incarnatie zelf tot stand heeft gebracht, ligt in het feit dat
die individualiteit in zijn vorige incarnatie al de krachten in zich droeg om
tot loutering van ether- of astraallichaam te komen. Deze krachten gaan voorbij
de dood en zijn dus ook in de geestelijke wereld nog in de mens aanwezig. Door
zijn verblijf in de geestelijke wereld zijn deze krachten zelfs toegenomen.
Wanneer de betreffende mens dan in de afdalende lijn van incarnatie op het punt
is gekomen dat hij zich moet omkleden met een astraal- of etherlichaam en
daarin zijn bij de vorige incarnatie verworven loutering mag invoegen, dan kan
die incarnerende mens daar in onzelfzuchtigheid van afzien en vertrouwen op
zijn inherente eigen krachten om deze loutering in het nieuwe leven opnieuw tot
stand te brengen. Geheel in de lijn van de wereld van onbaatzuchtigheid waarin
hij dan nog verblijft, stelt de mens zijn ether- of astraallichaam, of delen
daarvan, via zijn engel of aartsengel beschikbaar voor de overige mensheid. En
het zal u niet onlogisch in de oren klinken als we stellen dat alleen al door
dit wegschenken van delen van zijn waardevolle gelouterde geestelijke lichamen,
de betreffende mens in zich krachten vergaart die hem bij zijn volgende
incarnatie nog veel sneller en gemakkelijker het niveau van de wegschonken
loutering laten bereiken!
Door dit alles komen dus
complete of gedeeltelijke waardevolle ether- en astraallichamen beschikbaar
voor de mensheid. In grote wijsheid gaan de engelen en aartsengelen met de hen
aldus toevertrouwde gelouterde geestelijke lichamen om. Het zijn namelijk de
engelen en aartsengelen die uiteindelijk bepalen bij welke individualiteit zo'n
vrijgekomen gelouterd geestelijk lichaam zal worden ingeweven. En zo komt het
dat tegenwoordig bijna ieder mens een wezensvreemd deel in zijn ether- of
astraallichaam bezit, een deel gelouterde "substantie" dat door
engelen en aartsengelen is bewaard en beheerd volgens de wetten van de
spirituele economie, die ons zeggen dat wat bruikbaar en nuttig is steeds weer
zal worden bewaard en hergebruikt.
Daarmee zijn we aangeland
op het punt van de werking van deze geschonken lichamen in de nieuwe drager. U
zou misschien verwachten dat zo'n geschonken ether- of astraallichaam al in de
geestelijke wereld werd verenigd met zijn nieuwe drager. Dat is echter niet het
geval. Zoals u wellicht bekend is heeft de wordende mens zo'n drie weken nadat
de conceptie heeft plaatsgevonden een blik op het voor hem staande leven. Deze
voorschouw is de pendant van het levenspanorama na de dood. Ontstaat het
laatste bij de scheiding van fysiek lichaam en etherlichaam, de voorschouw
vindt juist plaats bij de vereniging van die beide wezensdelen.
Nu kan het gebeuren dat de
mens terugschrikt voor de levensloop die hem in de voorschouw wordt getoond,
waardoor er een discrepantie ontstaat tussen etherlichaam en fysiek lichaam. De
bewuste mens zal daardoor met beperkingen ter wereld komen, want doordat
etherlichaam en fysiek lichaam elkaar niet meer harmonisch dekken, kan hij niet
optimaal van bepaalde organen gebruik maken. Maakt door de schrik van de
voorschouw bijvoorbeeld het etherhoofd een afwerende ruk naar achteren, dan is
er bij de geboorte geen volledige dekking meer met het fysieke hoofd en de zich
daarin bevindende hersenen. Het gevolg is dat die mens met een verstandelijke
beperking het leven zal moeten doorlopen. Wanneer nu al in het
voorgeboortelijke leven een, zij het hoog maar wel vreemd ether- of
astraallichaam in de wezensdelen van de mens zou worden ingeweven, dan zou de kans
op een schrikreactie vele malen groter worden. De mens zou dan namelijk in de
voorschouw naast zijn eigen karma tevens geconfronteerd worden met
wezensvreemde zaken afkomstig uit het geschonken en ingeweven deel. Voor de
schrikreactie doet het daarbij niet ter zake dat die wezensvreemde geschonken
elementen uiteindelijk positief voor de betreffende individualiteit kunnen
uitpakken. Dat directe bewustzijn van toekomstige mogelijkheden is er op dat
moment niet, wordt overschaduwd door de indrukken van de voorschouw.
Zouden engelen en
aartsengelen al in het voorgeboortelijke de waardevolle ether- of
astraallichamen inweven, dan is er dus het risico dat de incarnerende mens door
de gevolgen die een schrikreactie op de voorschouw kan hebben, op fysiek niveau
geen gebruik kan maken van de instrumenten die zijn waardevolle geschonken
lichamen voor hem zouden kunnen zijn. Weggeschonken ether- of astraallichaam
zouden dan niet tot ontplooiing kunnen komen. Daarom worden deze hogere
lichamen door de engelen of aartsengelen altijd pas ná de geboorte ingeweven in
de wezensdelen van de mens.
De vraag duikt nu op hoe we
de werking van een geschonken wezensdeel in de mens kunnen herkennen. We zullen
dat hieronder voor het etherlichaam in individuele zin en voor het astraallichaam
op wereldhistorisch niveau behandelen.
Hierboven werd al opgemerkt
dat de waardevolle hogere lichamen de mens pas ná zijn geboorte worden
geschonken. Daarbij maakt het een groot verschil of dit geschiedt vóórdat de
mens tot Ik-herkenning komt of daarna. We beperken ons tot het etherlichaam.
Wanneer het geschonken deel de mens wordt ingeweven vóór zijn tweede of derde
levensjaar, met andere woorden, vóórdat deze mens zichzelf als Ik-wezen
beschouwt, dan zal de aanvaarding van de capaciteiten die dit wezensvreemde
element hem brengt op veel natuurlijkere wijze plaatsvinden dan wanneer dat na
genoemde leeftijd geschiedt. Dit is ook logisch. Wanneer het kind langzamerhand
zijn Ik-krachten gaat ontplooien, dan accepteren die krachten simpelweg de basis
die in de wezensdelen aanwezig is. Weliswaar kan dit vanaf de tijd van de
bewustzijnsziel vragen oproepen, maar desalniettemin leeft de mens min of meer
harmonisch met de vreemde en waardevolle elementen die in zijn etherlichaam
aanwezig zijn. Het Ik herkent deze krachten als aanwezig vóór het zelf bewust
werd en heeft daarom zijn gehele leven de tijd om een manier te vinden om er
mee om te gaan. In het vorige hoofdstuk werd geschetst hoe dit proces van
uiteenzetting met een vreemd etherlichaam bij John Worrel Keely gedurende zijn
hele leven een rol heeft gespeeld. Gelijktijdig beschouwde hij vanuit zijn Ik
in de bewustzijnsziel dit geschonken element als iets dat volstrekt bij hem
hoorde, omdat het al in het lichaam aanwezig was voordat zijn Ik bewustzijn verkreeg.
In zijn voordrachtenreeks over spirituele economie noemt Rudolf Steiner heel
expliciet twee voorbeelden van personen die nog voordat hun Ik-krachten zich
kenbaar maakten, een hoog geestelijk lichaam kregen ingeweven, namelijk Mozes
en Thomas van Aquino. Bij Mozes betrof het het etherlichaam van Zarathustra.
Bij Thomas van Aquino ging het om een afbeeldsel van het astraallichaam van
Christus. Enkel en alleen door de invoeging van het etherlichaam van
Zarathustra was Mozes in staat tot het schrijven van zijn boek Genesis.
Immers, in het etherlichaam liggen de gebeurtenissen en herinneringen uit het
verleden besloten. Op bepaalde momenten werkte de oude wijsheid van het
geschonken etherlichaam zich eenvoudigweg als inspiratie uit in Mozes. En de
invoeging van het christelijke astraallichaam bij Thomas van Aquino zorgde
ervoor dat hij nooit twijfelde in zijn gemoed. Dergelijke omstandigheden dragen
er zorg voor dat de mens die deze hogere lichamen krijgt ingeweven onwankelbaar
in het leven staat en het vreemde element automatisch en volkomen natuurlijk
accepteert als iets dat bij hem hoort. Mozes en Thomas van Aquino slaagden er
in gedurende hun leven dit hoge geschonken lichaam geheel te integreren met wat
zij zelf als erfenis of karma uit de geestelijke wereld hadden meegebracht.
Daardoor bracht het hun op een beduidend hoger niveau, wat ook precies de
bedoeling is van het principe van de spirituele economie. Het gaat om
nuttigheid op geestelijk niveau. Keely slaagde er veel minder in het vreemde
element in zijn eigen individualiteit op te nemen, maar desondanks was ook zijn
leven vruchtbaar voor de mensheid.
Veel opvallender is de
invoeging van een vreemd etherlichaam wanneer die plaatsvindt als de mens al
een volwassen leeftijd heeft bereikt. Immers, in dat geval ervaart het Ik dat
er iets in zijn constitutie veranderd. Het bewustzijn van wat er
geesteswetenschappelijk precies gaande is hoeft niet per se aanwezig te zijn.
Maar altijd zal deze mens een dergelijke invoeging als een ingrijpende
gebeurtenis in zijn leven beschouwen. Zo kon Goethe op late leeftijd door de
invoeging van het astraallichaam van Paracelsus met een geheel vernieuwd
bewustzijn het tweede deel van zijn Faust
schrijven. Een ander voorbeeld is Lazarus, die tijdens zijn schijndood een ander
etherlichaam kreeg ingeweven. De indruk die dit nieuwe etherlichaam op Lazarus
maakte was zowel letterlijk als figuurlijk zo groot, dat toen Christus hem met
de woorden `Lazarus, kom uit' terug de aardse realiteit in riep, Lazarus
zijn naam wijzigde in Johannes, zijnde de naam van de oorspronkelijke drager
van zijn nieuw ingeweven etherlichaam. De extra levenskrachten die dit
etherlichaam Lazarus-Johannes brachten, kwamen bovendien tot uiting in de hoge
leeftijd van bijna 100 jaar die Johannes de Evangelist - want dat is dezelfde
als de herboren Lazarus - nabij Efese bereikte. De invoeging of inweving van
het vreemde etherlichaam maakte op Lazarus dus zo'n enorme indruk, dat hij niet
anders kon dan zelfs zijn eigen naam daarop aanpassen. Het is een bewustzijnsverandering
van het Ik, die enkel kan plaatsvinden als de invoeging van het wezensvreemde
ether- of astraallichaam plaatsvindt wanneer de mens al de volwassen leeftijd
heeft bereikt.
Terzijde zij opgemerkt dat
Judith von Halle in haar boek Vom Mysterium des Lazarus und der drei
Johannes opmerkt dat het nieuwe etherlichaam van Lazarus uit het niets ook
een nieuw stoflichaam zou hebben opgebouwd. Vanuit de geesteswetenschap
beschouwd is dat onhoudbaar. Zij gaat daarmee immers voorbij aan het feit dat
de mens juist zélf en op aarde de bestaande materie moet verheerlijken, hetgeen
Christus ons als eerste toonde! Onbedoeld bewijst de gestigmatiseerde Von Halle
daarmee dat het hebben van een afbeeldsel van het etherlichaam van de Christus
– want dat veroorzaakt bij haar het schouwen en de wondtekenen – niet kan
voorkomen dat het eigen Ik
vergissingen begaat. En laat hier vooral benadrukt zijn dat zulk een vergissing
helemaal los staat van de geweldige betekenis die Von Halle in haar zuiverheid
en ware openbaringen voor de moderne geesteswetenschap heeft.
Met bovenstaande is een
beknopt beeld geschetst van wat de invoeging of inweving van een waardevol
etherlichaam of deel daarvan voor de mens op individueel niveau kan betekenen.
Laten wij datzelfde nu eens doen voor het astraallichaam, alleen dan op
wereldhistorisch niveau.
Er werd al opgemerkt dat de
aartsengelen een beslissende rol spelen bij het inweven van de geschonken
astraallichamen. Net zoals een engel het gelouterde etherlichaam bewaart,
beheert en de inhoud ervan uitstraalt, zo doet een aartsengel dat met het
astraallichaam. Die uitstraling is van een niet te onderschatten belang, omdat
hoe meer er kan worden uitgestraald van gelouterde "substantie", hoe
meer mogelijkheden er voor de mensheid als geheel aanwezig zijn.
Richten wij onze blik nu op
Amerika. Amerika is het enige land ter wereld waar alle vijf de hoofdrassen in
grote aantallen vertegenwoordigd zijn: het zwarte, het gele, het bruine, het
blanke en het rode. Uiteindelijk zullen deze rassen door vermenging
samensmelten tot een algemeen wereld-mensenras. Dat dit ras de blanke kleur zal
hebben, hetgeen de vermenging nu eenmaal met zich meebrengt, wordt nog steeds
veelvuldig misbruikt in allerlei racistische stromingen. Maar in dit blanke - of
in het Amerikaans: Kaukasische - ras van de toekomst zijn dus alle impulsen en
mogelijkheden van de vijf hoofdrassen verenigd. Dit wereld-mensenras is dus in
wording in Amerika, maar verkeert nu nog in een zeer pril stadium, is nog niet
meer dan een kleine kiem. Dat is ook niet verwonderlijk als we weten dat
Amerika pas sinds het laatste kwart van de achttiende eeuw feitelijk als land
kan worden beschouwd. Dat jonge land herbergt momenteel dus slechts een
conglomeraat van rassen en is wat dat betreft nog verre van een eenheid. Dit
brengt de merkwaardige consequentie met zich mee dat het land Amerika geen
eigen volks- of aartsengel heeft. De vermenging en ineenvloeiing van de rassen
en een daaruit volgende algemene karakteristiek, is eenvoudigweg nog niet zodanig
dat een aartsengel zich ermee zou kunnen verbinden. Amerika is dus een land
zonder eigen aartsengel. Maar de aartsengel is de beheerder van de gelouterde
astraliteit van een bepaald volk. Wat betekent het ontbreken van een aartsengel
dan voor het Amerikaanse volk? Immers, ook in Amerika worden door zich
ontwikkelende mensen delen van hun hogere lichamen, waaronder het astrale,
gelouterd. Ook in Amerika zijn antroposofen, rozenkruisers, mensen die het
padwerk van Eva Pierakos volgen en vele lieden meer die zich op astraal niveau
ontwikkelen en louteren. Wat gebeurt er dan na hun dood met die gelouterde
astrale "substantie"? Door wie wordt die beheerd als Amerika geen
aartsengel heeft?
De gelouterde astrale
lichamen van zich ontwikkelende Amerikanen worden beheerd door de volksengel
van Rusland! Het is de Russische aartsengel die als voogd optreedt over alles
wat op astraal gebied door Amerikanen blijvend is verworven. Dit heeft voor
zowel het Russische als het Amerikaanse volk grote implicaties.
Laten wij eerst eens bezien
wat het beheer van de blijvende Amerikaanse astraliteit door de Russische
volksgeest voor gevolgen heeft voor het Russische volk. Er werd al opgemerkt
dat engelen en aartsengelen de hun toevertrouwde gelouterde etherische en
astrale "substantie" voortdurend uitstralen. Zo ook de Russische
aartsengel. Deze straalt voortdurend datgene uit wat het Russische volk hem
zelf in de loop der eeuwen heeft gebracht. Maar daarnaast straalt de Russische
volksgeest sinds het laatste kwart van de achttiende eeuw ook het wezensvreemde
Amerikaanse element neer op de Russische bevolking. De Russische aartsengel kan
vooralsnog niets aanvangen met de gelouterde Amerikaanse astraliteit. Hij is
daar slechts voogd of bewindvoerder over. Maar hoewel hij er actief vooralsnog
niets mee kan aanvangen, ligt het in zijn wezensaard besloten die astraliteit
wel passief uit te stralen op zijn eigen Russische volk. De aartsengel kan niet
anders dan dat wat hij innerlijk beheert ook uiterlijk uitstralen. Daardoor
ontvangt de ziel van de Russische mens een extra impuls van gelouterde
astraliteit, hetgeen zich uit in een diepgevoelde zielsinnigheid of
religiositeit. De Russische mens ervaart het christelijk principe dieper en
inniger dan de cultuurdragers van de vijfde na-Atlantische periode.
Gelijktijdig is er in hun
ziel de onbewuste wetenschap dat er met die waardevolle Amerikaanse astraliteit
ook iets volksvreemd door hun aartsengel wordt uitgestraald. Onbewust ervaart
de Russische mens een vreemd element in zijn ziel. En omdat we al zagen dat het
astraallichaam wordt gekenmerkt door polariteiten, uit die ervaring van het
volksvreemde zich in iets wat diametraal tegenover de zielsinnigheid staat, namelijk een grote hang naar alcohol of
ongecontroleerde zielsuiting. In Rusland
heeft het alcoholisme dramatische vormen aangenomen. In supermarkten op het
platteland bestaat het totale assortiment veelal voor meer dan 60% uit
alcoholische dranken! Niet voor niets noemde de Russische president onlangs het
alcoholisme in zijn land een nationale ziekte, en dat niet zonder enig recht.
Dat het Amerikaanse element
deze dualistische uitwerking kan hebben op de Russische volksziel wordt mede
veroorzaakt door het feit dat Rusland geen deel uitmaakt van de hoofdstroom van
de Ik-ontwikkeling in het vijfde na-Atlantische tijdperk. Rusland bevindt zich
aan de periferie van noordwest Europa en daarmee aan de periferie van het
gebied waarin sinds de vroege vijftiende eeuw de Ik-ontwikkeling plaatsvindt.
Omdat die Ik-ontwikkeling in Rusland minder prominent aanwezig is, is daar meer
plaats voor het principe van de broederlijkheid, dat basis moet zijn voor de
geestzelfontwikkeling van de zesde na-Atlantische cultuurperiode.
Nu hebt u in het zesde
hoofdstuk van het boekje Esoterische verdiepingen kunnen lezen dat de
zesde cultuurperiode de Amerikaanse zal zijn en niet de Slavische. Langzaam
kunnen de wereldhistorische zaken ons nu duidelijk worden. De Russische
aartsengel is voogd over de gelouterde Amerikaanse astraallichamen. Maar het is
slechts een voogdschap. Net als in onze uiterlijke wereld functioneert een
voogd tot een bepaalde tijd. Als de persoon waarover de voogdij plaatsheeft 18
of 21 jaar is geworden, dan houdt het voogdschap op en worden de beheerde
elementen overgedragen aan de rechthebbende persoon. En hoewel er in de
geestelijke wereld geen tijd bestaat, is dit principe daar niet anders dan in
onze uiterlijke wereld. Datgene waarover de voogd beheer voert, wordt
overgedragen zodra de rechtmatige eigenaar een bepaalde "leeftijd" of
staat heeft gekregen. En wanneer we dat projecteren op het Amerikaanse volk,
dan is dat moment eenvoudig te bestempelen als de ras-eenwording van Amerika.
Aan het begin van de zesde cultuurperiode zal de rasvermenging in Amerika
zodanig zijn dat vanuit de geestelijke wereld een hoge aartsengel zich met dit
volk zal verbinden. Een volk dat dan zal bestaan uit een nieuw blank ras, in de
huidige Amerikaanse taal al betekenisvol bestempeld als Kaukasisch. En deze
Amerikaanse aartsengel is dan klaar om het beheer van wat haar rechtmatig
toekomt van de Russische volksgeest over te nemen.
Maar voor die overdracht is
wel de hulp van een archaï nodig, en wel van de archaï die op dat moment de
heersende tijdgeest zal worden. Een aartsengel kan immers geen activiteiten
ontplooien buiten het gebied van zijn eigen volk. Daarvoor is de bemiddeling
van een wezen van hogere rang vereist, namelijk de archaï.
De Russische cultuur vormt
dus de overgang van de vijfde naar de zesde cultuurperiode, is daar de opmaat
toe. Zonder de Russische volksengel en de spirituele economie zou de zesde
cultuurperiode überhaupt niet mogelijk zijn, omdat de impuls daarvoor niet in
het Amerikaanse volk aanwezig is. We zien hier een prachtige spiegeling van wat
er ooit bij de overgang van de tweede naar de derde na-Atlantische
cultuurperiode gebeurde. In de tweede of Perzische cultuurperiode slaagde de
grote Zarathustra erin zijn ether- en astraallichaam zodanig te louteren, dat
zij volgens de wetten van de spirituele economie bewaard konden worden en voor
andere individualiteiten beschikbaar zouden komen. Mozes ontving het
etherlichaam van Zarathustra en Hermes Trismegistos ontving het astraallichaam.
Wanneer vond dat laatste plaats? Dat vond plaats aan het begin van de derde of
Egyptische cultuurperiode. Hermes was immers de grote inspirator van de
Egyptische tijd. Het hoge, astraal gelouterde lichaam van de Pers Zarathustra
moest een cultuurperiode verder worden gebracht, en wel tot bij de leidende
volksgeest van Egypte, die dan op zijn beurt kon zorgen dat het bij Hermes
Trismegistos werd ingeweven. Dat doorgeven van Zarathustra’s astrale lichaam
aan de volksgeest van Egypte kon de aartsengel van Perzië uitsluitend doen door
bemiddeling van een archaï, namelijk op het moment waarop die archaï de Perzische
cultuurperiode deed overgaan in de Egyptische.
Gespiegeld in het
Christusleven van het begin van onze jaartelling zullen we deze gebeurtenis,
die toen nog op individueel niveau plaatsvond, op volksniveau terugvinden bij
de overgang van de vijfde naar de zesde cultuurperiode. De astraallichamen die
in de tijd van Zarathustra en Hermes nog een individuele ontwikkeling moesten
doormaken, zullen ten tijde van de zesde Amerikaanse cultuurperiode zodanig
gelouterd zijn, dat de verzameling daarvan kan dienen als basis voor de
geestzelfontwikkeling.
In dit licht bezien is
niets van wat Rudolf Steiner over de zesde cultuurperiode heeft gezegd daarmee
in tegenspraak, al zou dat op het eerste gezicht en bij oppervlakkige lezing
van Steiners teksten wellicht zo kunnen schijnen. In 1975 verscheen in
Stuttgart in de reeks Beiträge zur Orientierung in den Zeitfragen een
bundeling citaten onder de titel Rudolf Steiner über Russland. Niets wat
daarin staat is in tegenspraak met bovenstaande, ook niet het navolgende
fragment: `Von dieser Tatsache, daß man es im Osten von Europa mit einem
differnzierten Volkselemente zu tun hat, wissen alle, welche sich seit dem 19.
Jahrhundert ernsthaft mit gewissen okkulten Erkenntnissen befaßt haben. Daß in
dem Slawenelemente jenes Zukunftsvölkische lebt, das weiß der Okkultist und
wußte es immer. Und wenn unter den Okkultisten der Theosophischen Gesellschaft
etwas anderes behauptet worden ist, zum Beispiel, daß in den Amerikanern dieses
Zukunftselement für die sechste Unterrasse steckt, so beweist das nur, daß
diese Okkultisten keine Okkultisten waren oder sind, onder daß sie anderes
erreichen wollen als dasjenige, was in den Tatsachen vorgesehen ist'.
Inderdaad, het toekomstelement voor de zesde cultuurperiode wordt levend
gehouden door de Russische volksgeest en door hem neergestraald op het
Russische volk. Het is het Russische volk dat aan de basis staat van de zesde
na-Atlantische cultuurperiode, die echter wel een Amerikaanse zal zijn. En dit
wereldhistorisch gegeven zou zonder de uitwisseling van geestelijke lichamen
volgens de wetten van de spirituele economie niet mogelijk zijn.