Translate

maandag 14 juni 2010

Het fenomeen Nicolaas de Jong. 1

Nicolaas de Jong overleden 

Een nagekomen bericht: op 11 maart is astrosoof, landschapsheler, 

kunstenaar en docent Nicolaas de Jong overleden.

Zijn zeer omvangrijke en veelzijdige werk wordt wellicht 

door zijn zoon voortgezet.

www.jaspisschool.eu

www.runework.eu

Onderstaand artikel is alleen voor privegebruik van de webmaster. De auteur van het artikel Gerard Hermans heeft geen toestemming gegeven om dit artikel openbaar te maken. er rust dus een copyright op.
Mocht iemand dit toch onder ogen komen, dient bovenstaande in acht genomen te worden.

Het fenomeen Nicolaas de Jong


In onze tijd komen we met hele spectrum van denkbare opvattingen over begrippen als het geloof, het denken, het kwaad in aanraking[1]. Voor het esoterische gedachtengoed geldt dat misschien in nog sterkere mate. Toch is het nauwelijks te bevatten dat, min of meer binnen de antroposo­fische beweging, een groep supporters zich rondom een “ingewijde” schaart die hele reek­sen van incarnaties ontrafelt en zichzelf als een van de grote christelijke mensheidsleiders beschouwt. Die het als zijn taak ziet om de antroposofie te voltooien, na de eerste, onvolmaakte of zelfs mislukte, pogingen van Rudolf Steiner. Dit is wat de schrijver zou willen noemen het fenomeen Nicolaas de Jong.
            Er is veel voor te zeggen zulke waanvoorstellingen te laten betijen en geen discussies aan te gaan die toch vruchteloos zijn. Bovendien treffen we in de kring rond Nicolaas de Jong enthousiaste, vaak jonge, mensen aan die misschien wel krediet verdienen voor verschillende initiatieven met praktische, idealistische resultaten. Bijvoorbeeld de Dynamische Dinsdag Amsterdam, verschillende artikelen in Motief, verschillende cursussen, het Willehalm Instituut, het Orifiël instituut, de stichting Fjodor.
            De schrijver maakt een andere afweging. Ten eerste kun je in het blijkbaar aantrekkelijke ideeëngoed van De Jong ook de uitdaging lezen: probeer dit maar eens te weer­leggen! Ten tweede mogen we verwachten dat vormen van incarna­tie-carnaval, of – veel erger – goed doordachte incarnatie-intriges in de komende eeuwen vaker zullen voorkomen.[2] Daarom noem ik hetgeen er zich rondom Nicolaas afspeelt ook een fenomeen. Ten derde moet toch één keer geroepen worden: de keizer heeft geen kleren aan!

Een nieuwe ingewijde

Het is misschien het beste om de gebeurtenissen in chronologische volgorde te vertel­len en met een ervaring van Thomas Meyer te beginnen[3]. Deze voert in zijn boek “Der unver­brüch­liche Vertrag” drie jonge mensen op die beweren reïncarnaties te zijn van de antroposo­fische pioniers D. N. Dunlop, W. J. Stein en L. Polzer-Hoditz. In een interview vertelde T. Meyer later dat er hierbij geen sprake was van een literaire constructie maar dat hij echt be­zoek had gekregen van drie mensen, die hem van deze reïncarnaties persoonlijk op de hoogte kwamen stellen. Ze vonden dat hij het recht had dit te weten omdat hij biografieën over deze pioniers had geschreven. Hij voegt eraan toe: “deze illusies waren aan deze jonge mensen op­gedist door een helderziende”.
            Dat met deze helderziende Nicolaas de Jong is bedoeld, is de schrijver bekend uit per­soon­lijk contacten met deze jonge mensen in Amsterdam. In mijn waarneming speelde er zich destijds in Amsterdam iets merkwaardigs af. Binnen een zekere groep jonge antroposofen bestond een kritische houding tegenover de antroposo­fische vereniging en men was op zoek naar bronnen om deze kritiek vorm te geven. Een van deze bronnen was bij­voorbeeld Harrie Salman die in verschillende publicaties probeerde aan te tonen dat de antroposo­fie in de jaren dertig te gronde was gegaan en nu alleen nog in zogenaamde “vrije groepen” kon voortbestaan[4]. Ik publiceerde destijds een weerwoord[5] waarin ik probeerde aan te tonen dat zijn argumenten zuiver denkend geen stand hielden en verder dat hij concrete intriges ondersteunde. Een andere bron bleek Nicolaas de Jong te zijn, die uiteindelijk een complete mythologie over de ondergang van de antroposofische vereniging bedacht.
            De eerste beschrijving van deze mythologie gaf Nicolaas de Jong tijdens een voordracht te Zwolle[6]. Nicolaas vertelde daar dat hij in het begin van de 20e eeuw geïncarneerd was als een van de antroposofische pioniers en dat Elisabeth Vreede, een van de leden van het oprichtingsbestuur van de antroposofische vereniging, een reïncarnatie was van Skythianos, Pythagoras, Jeshu ben Pandira, Siegfried, Gawain, Nostradamos, Johannes Kepler (allemaal achter elkaar dus). In de wandelgangen liet Nicolaas zich bovendien ontvallen zichzelf als reïncarnatie van Elisabeth Vreede te beschouwen. Hierna verscheen De Jongs boek Esoterisch christendom tot heden waarin hij zijn ideeën nog vollediger beschreef[7]. Wat betreft de incarnaties van Elisabeth Vreede bijvoorbeeld worden daarin de volgende namen aan de reeks toegevoegd: Hugo Paëns, Quetzalcoatl (nu in plaats van Siegfried), Spinoza[8]. Hij laat zich er in dit boek overigens níet expliciet over uit dat hij zelf de grote ingewijde van de woord-mysteriën is waarvan in dit boek sprake is, maar laat dit wel tussen de regels doorschemeren. In het laatst verschenen artikel van De Jong in het tijdschrift Bruisvat[9] haalt hij Albert Steffen, een ander lid van het oprichtingsbestuur van de antroposofische vereniging, op een verschrikkelijke manier door het slijk.
            De Jong begrijpt ook wel dat zijn karma-onderzoek totaal niet met dat van Rudolf Steiner te rijmen valt en voert twee argumenten aan om dit aannemelijk te maken. Ten eerste bagatelliseert hij het werk van Rudolf Steiner en stelt dat dit niet hoger is gekomen dan een imaginatief niveau. Het belangrijkste bewijs daarvoor ziet De Jong in het feit dat de Vrije Hogeschool binnen de antroposofische vereniging alleen een eerste klasse kent (volgens De Jong een imaginatief niveau) en geen tweede of derde klasse (volgens De Jong de hogere niveaus). Ten tweede beschrijft De Jong dat hij zelf op inspiratief en intuïtief niveau een ontmoeting met Christus heeft ervaren (in een wolk), waaruit hem onder andere duidelijk is geworden dat Christus anders in het wereldplan heeft ingegrepen dan Rudolf Steiner kon voorzien, waardoor er nu nieuwe uitgangspunten noodzakelijk zijn. Het gevolg is dat inzichten van Rudolf Steiner als gedateerd opzij kunnen worden geschoven en vanuit een “hoger” helderziend niveau beoordeeld en waar nodig “verbeterd” kunnen worden.

Problematisch karma-onderzoek

We zullen nu de kerngedachten van Nicolaas De Jong beschrijven. Allereerst onderscheidt hij vier esoterische christelijke stromingen, elk geleidt door een ingewijde en verbonden met een aartsengel[10]: een noordelijke stroom geleid door Skythianos, verbonden met Orifiël, een westelijke stroom geleidt door Christian Rosencreutz verbonden met Rafaël, een oostelijke stroom geleidt door Mani, verbonden met Michaël en een zuidelijke stroom geleidt door Rudolf Steiner, verbonden met Gabriël.[11] Van deze ingewijden en van de bestuursleden van het oprichtingsbestuur van de antroposofische vereniging worden incarnatiereeksen beschreven. Deze incarnatiereeksen bevatten vaak dubbel zo veel incarnaties als vanuit een antroposofische gezichtspunt mogelijk is. Door Rudolf Steiner geschetste – of indirect overgeleverde – incarnatiesamenhangen worden vaak overgenomen (soms worden ook reeksen samengevoegd) en waar geen overleveringen bekend zijn (zoals in het geval van Elisabeth Vreede) wordt de kans gegrepen om de meest onwaarschijnlijke verbanden te leggen.

Rudolf Steiner

In verschillende antroposofische publicaties zijn wel eens voorgaande incarnaties van Rudolf Steiner beschreven. Deze worden door De Jong overgenomen maar hij voegt er enkele aan toe. Om te beginnen: Abel, de door Kaïn gedode zoon van Adam. Hiervan beweert De Jong dat deze als gevolg van deze moord lange tijd niet meer kon incarneren en wel tot in de Babylonische tijd. Vanuit de antroposofie gezien is het tegendeel waar: wat tussen Kaïn en Abel gebeurd is, is juist een gewichtige karmische impuls die via deze individualiteiten in de wereldgeschiedenis vorm krijgt. Andere door De Jong hieraan toegevoegde incarnaties zijn Augustinus en Leonardo da Vinci. Wat met Leonardo da Vinci bereikt moet worden, wordt door De Jong niet helemaal duidelijk gemaakt – wel noemt hij subtiel het feit dat Leonardo da Vinci lijken opgroef. Augustinus wordt gebruikt op een tegenstelling met de ingewijde Mani te creëren; Augustinus keerde zich immers af van het manicheïsme.
            Verder – niet in De Jongs boek beschreven, maar wel genoemd in de voordracht te Zwolle – mogen we Judas Iskariot aan deze rij toevoegen. Een verband tussen Augustinus, Judas Iskariot en Judas Makkabeüs wordt door Rudolf Steiner aangeduid. Maar uit het werk van Rudolf Steiner blijkt heel duidelijk dat hij zelf tijdens de gebeurtenissen in Palestina rond het begin van onze jaartelling níet geïncarneerd was, net zo min als in de tijd van Augustinus. Bovendien is het wezenlijke dat de biografieën van Augustinus en Judas met elkaar verbindt iets totaal anders dan het wezenlijke dat zich in de (hier bekend veronderstelde) incarnatiereeks waar Rudolf Steiner in voorkomt, laat zien. Ik doe hier de suggestie dat De Jong de verleiding niet kon weerstaan het problematische verraad, waarmee Judas toch verbonden is, op deze manier op Rudolf Steiner over te laten gaan. Rudolf Steiner trad immers in de openbaarheid met mysterie-inzichten, iets wat traditioneel als verraad werd beschouwd. Als deze veronderstelling klopt (Nicolaas onthoudt zich van een inhoudelijke verklaring en beperkt zich tot helderziende waarnemingen) is er sprake van een ernstige vergissing. De kwaliteit die tegenwoordig namelijk nodig is om openlijk met mysterie-inzichten naar buiten te treden, is de kwaliteit van de moed en niet de kwaliteit van het verraad. En vanuit deze waarneming zou een eventueel karma-onderzoek een heel andere richting in moeten slaan.

Christian Rosencreutz

Binnen de antroposofie neemt Christian Rosencreutz een centrale positie in als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het esoterische Christendom. Nicolaas de Jong houdt zich enigszins op de vlakte over hem, de belangrijkste esoterische ingewijden zijn voor hem Skythianos en Mani. Toch schuift hij J. S. Bach nog naar voren als incarnatie van Christian Rosencreutz, vermoedelijk (weer geeft De Jong geen verklaring) gezien de rozenkruisers-symboliek die in veel van zijn composities verscholen ligt. Een invloed van de beweging van de rozenkruisers op het werk van Bach is heel goed aannemelijk te maken, maar een incarnatie van Christian Rosencreutz zelf is antroposofisch gezien nauwelijks voorstelbaar. Rudolf Steiner beschrijft de echte rozenkruisers namelijk als mensen die deze scholingsweg in de praktijk weten te brengen zónder zelf op de voorgrond te treden. In de biografie van J. S. Bach zijn verder ook geen aanwijzingen te vinden die erop wijzen dat hij in zo’n verband als leraar optrad.

Mani

Dan komen we op de ingewijde Mani. Niemand minder dan Günther Wachsmuth, lid van het oprichtingsbestuur van de antroposofische vereniging, wordt door De Jong afgeschilderd als een reïncarnatie van Eli (vermoedelijk bedoeld De Jong hiermee de profeet Elias uit het Oude Testament), Mani, Parcival, Novalis en Dostojevski (voor alle duidelijkheid: al deze individualiteiten vormen volgens De Jong één incarnatiereeks). Onduidelijk is of ook Zarathoestra aan deze reeks moet worden toegevoegd. De Jong schrijft dat Mani “teruggreep op de leer van Zarathoestra”, zodat deze intentie niet helemaal uitgesloten kan worden (en anders zou deze ingewijde in De Jongs mythologie niet voorkomen). In deze incarnatiereeks zien we opnieuw het samenvoegen van in dit geval minimaal 3 verschillende aanduidingen van Rudolf Steiner.
            De Jong probeert Mani af te schilderen als een mens die worstelt met de duistere kanten in zijn eigen ziel. Dostojevski “richt zich op het gebied van de ziel waar de driften heersen”; Novalis “leeft zich diep in in wat de werkingen van het duister in de ziel zijn”. Met name deze laatste opmerking getuigt van een wel heel merkwaardig onvermogen de lichtkracht en de poëzie in het werk van Novalis te herkennen. Bovendien werd de individualiteit van Novalis door Rudolf Steiner telkens opnieuw besproken, waar met de grootst mogelijke duidelijkheid uit blijkt dat Novalis slechts één keer eerder in de nachristelijke tijd was geïncarneerd en wel als de schilder Rafaël, en tevens dat een volgende incarnatie van deze individualiteit pas in de toekomst verwacht mocht worden (en daarom zeker niet in het begin van de 20e eeuw). Een verstrekkende, schrille tegenspraak met de inzichten van de antroposofie kortom.
            Volgens De Jong “heeft Rudolf Steiner aangegeven dat Mani in onze tijd het boze in zichzelf zou moeten overwinnen”. In een dergelijke formulering (die overigens door De Jong zonder bronvermelding genoemd wordt, maar in het werk van Rudolf Steiner niet te vinden is) kun je herkennen dat De Jong de grote christelijke ingewijden tot “gewone” proporties probeert terug te brengen, met alledaagse problemen.[12] In werkelijkheid ligt de missie van de grote mensheidsleiders waar Rudolf Steiner over spreekt op het gebied van de initiatie, bij het richting geven aan en het helpen bij de ontwikkeling van een geestelijke cultuur vanuit (nieuwe) geestelijke vermogens. Tot deze leiding zijn ze in staat omdat ze dit stadium van geestelijke ontwikkeling zelf al bereikt hebben.

Skythianos

In verband met Skythianos zijn hierboven al de door De Jong bedachte c.q. helderziend waargenomen incarnaties genoemd. Een onwaarschijnlijke reeks van 10 namen, met de merkwaardige Mexicaanse zijsprong als Quetzalcoatl. Voor de volledigheid: met betrekking tot Skythianos, Jeshu ben Pandira, Spinoza en Pythagoras zijn bij Rudolf Steiner geheel andere aanduidingen te vinden, maar zoals eerder gemerkt, vormt dat voor De Jong eerder een aanmoediging dan een belemmering. Skythianos speelt voor De Jong de rol van de ingewijde die de woord-mysteriën moet vervullen, zonder wie de antroposofie zich niet verder kan ontwikkelen. De woord-mysteriën worden beschreven als de mysteriën van de Mensenzoon en van de graalsubstantie ook omschreven als helder voelen (inspiratie) en helder willen (intuïtie). Deze mysteriën worden door De Jong tegenover de mysteriën van de Heilige Geest geplaatst, die alleen de graalskelk vormen (helder denken, imaginatie). Deze laatste mysteriën – door De Jong met een woordspeling als Troostermysteriën aangeduid – heeft Rudolf Steiner volgens hem willen grondvesten, maar dit is in zijn ogen mislukt, met name door onwaarachtigheid onder antroposofen.
            Wat betreft terminologie is dit verbazingwekkend: binnen de antroposofie geldt juist de geestelijk omgevormde mensenziel (denken, voelen én willen) als graalskelk en de graalsubstantie als geestzelf of heilige geest. Het Ik van de mens en de Christus-impuls maken deze transformatie mogelijk. En de scholingsweg die Rudolf Steiner beschrijft, richt zich dan ook op deze ontwikkeling van de zielevermogens. De Jongs theorie komt blijkbaar neer op een vrij willekeurig woordspel.
            We willen nog demonstreren op welke manier Nicolaas laat doorschemeren dat hijzelf de grondlegger van de woord-mysteriën is. Om te beginnen de aanwijzing in de titel van zijn boek “tot heden” dat wil zeggen tot de cursussen en theorieën die De Jong ontplooit. In de cursussen van De Jong neemt de zogenaamde astrosofie een centrale plaats in, en hij probeert blijkbaar door zich als astrosoof te profileren een voorgaande incarnatie als E. Vreede aannemelijk te maken. De Jong beschouwt Skythianos als de Germaanse ingewijde die de Runenmysteriën op aarde brengt[13] en schrijft: “onder andere in de Edda, de op schrift gestelde overlevering van de germaanse mysterie-inhouden, wordt gewag gemaakt van de nieuwe mysteriën. Daartoe dient nu voorbereidend werk te worden verricht, om deze te kunnen starten.” Om zijn Skythianos mythe te ondersteunen brengt hij zijn boeken uit als Rune-boeken binnen het Rune-initiatief. Ten onrechte stelt hij ook nog doodleuk dat “Rudolf Steiner heeft aangegeven dat de woord-mysteriën later in de 20e eeuw zouden verschijnen in de cultuur”. Nog een citaat als voorbeeld: “de door mij ontwikkelde methoden van samenzingend verschijnselen benaderen en van organisch vormgeven vanuit de mens en de natuurlijke processen, bieden mogelijkheden om de wetenschap en de kunsten op deze nieuwe ontwikkelingen [helder voelen, helder willen] af te stemmen”.

Klingsor

Er is een lid van het oprichtingsbestuur van de antroposofische vereniging waar De Jong een uitzonderlijk grote hekel aan lijkt te hebben en dat is Albert Steffen. Hij portretteert hem in een aantal opeenvolgende incarnaties als zijn persoonlijke tegenstander die hij meestal weet te overwinnen. Hier laat De Jong zich van zijn slechtste kant zien door al het boze wat hij in de geschiedenis maar kan ontdekken op Albert Steffen af te wentelen. Klingsor, de tegenstander van de Graal (volgens Rudolf Steiner een incorporatie van Ahriman) was volgens De Jong A. Steffen. In de persoon van Gawain kon De Jong hem destijds overwinnen. Net zo voor Taotl, volgens De Jong een leider van zwart-magische Mexicaanse mysteriën, die door hem in de persoon van Quetzalcoatl overwonnen werd. Ook Philips de Schone, de Franse koning die de orde der Tempeliers vernietigde (volgens Rudolf Steiner vanuit de Sorat-impuls) was volgens De Jong A. Steffen en hijzelf had als Hugo Paëns deze orde mee opgericht. Toen De Jong als Jeshu ben Pandira op het wereldtoneel verscheen, probeerde A. Steffen zijn missie te verhinderen in de persoon van een Joodse rabbi. En natuurlijk probeerde A. Steffen willens en wetens de missie van E. Vreede te dwarsbomen. Dit is nog niet genoeg. Ignatius van Loyola, Swedenborg, koning Saul en de eerste christelijke martelaar Stefanus (waarschijnlijk gekozen wegens de naamsgelijkenis) zijn ook nog incarnaties van A. Steffen[14]. Wanneer men zou denken dat koning Saul en Stefanus eervol bedoeld zijn, komt men bedrogen uit. Koning Saul wordt door De Jong als tegenstander van Jehova afgeschilderd, Stefanus als een onbedoelde tegenstander van Christus (“in de geestelijke wereld moet Christus zijn daad afgewezen hebben – dus weer een afwijzing, nu van de hoogste orde”).
            De kunstzinnigheid van Albert Steffen en de bijzonder eervolle wijze waarop Rudolf Steiner over hem sprak, brengen uiteraard een geheel andere karmische achtergrond in beeld. Er bestaan ook brieven waarin Rudolf Steiner zich over deze karmische achtergrond uitlaat en deze gaan inderdaad in een richting die tegengesteld is aan De Jongs kwaadwilligheid. De manier waarop De Jong Albert Steffen aanpakt, zegt ook iets over het intellectuele niveau van zijn intriges. Want is het niet nogal simplistisch om jezelf 5 superincarnaties te geven en je tegenstander 5 van de grootste slechteriken te laten spelen?

Het vraagstuk van het boze

Een van de belangrijkste esoterische vraagstukken van onze tijd is het vraagstuk van het boze. Voor we de merkwaardige ideeën van De Jong op dit gebied beschrijven, willen we eerst de antroposofische gezichtspunten kort maar krachtig naar voren brengen. Het boze wordt door Rudolf Steiner in een ahr­imanische en een luciferische kant onderscheiden. De mens moet proberen deze klippen te omzeilen, wat alleen lukt wanneer hij een koers uitzet vanuit het ethisch individualisme, vanuit de Michaël-impuls. Dit is het eigenlijke krachtenveld van onze tijd.
            Verder beschrijft Rudolf Steiner dat beginnend in de huidige tijd een derde vorm van het boze langzaam maar zeker opgeldt zal gaan doen, die met de zogenaamde Asuras verbonden is. Hierbij kunnen we bijvoorbeeld denken aan de terroristische aanslagen van verleden jaar. In een verdere toekomst zal deze strijd zich meer en meer in het menselijke zieleleven afspelen. Tenslotte onderscheidt Rudolf Steiner nog de zogenaamde Sorat-impuls. Dit is een bron van het boze die helemaal niet in onze wereld thuishoort, dit is een impuls die via de bovengenoemde krachten probeert in onze wereld zeg maar zijn kop op te steken. Rudolf Steiner beschrijft verschillende momenten in de geschiedenis waarbij daar sprake van is, de belangrijkste daarvan zijn zonder twijfel het bolsjewisme en het nazisme in de 20e eeuw.[15] Daarnaast voorzag hij een nieuwe Sorat-impuls rond het jaar 2000, die met name ook verbonden zou zijn met de incarnatie van Ahriman zélf in (ongeveer) de 21e eeuw. Daarmee zijn we weer terug bij het belangrijkste krachtenveld: het mensen-Ik tussen Lucifer en Ahriman.
            De Jong schrapt het verschil tussen de krachten van Sorat en die van de Asuras: de verzamelde Asuras zijn voor hem Sorat. Het bolsjewisme (waarover De Jong trouwens helemaal niets schrijft) en het nazisme zijn voor De Jong niet met de Sorat-impuls verbonden. Hij stelt namelijk, geheel in tegenspraak met Rudolf Steiner, dat de Sorat-krachten slechts één keer in de gehele aarde-ontwikkeling op aarde konden ingrijpen en wel tijdens de zonsverduistering van 11 augustus 1999. Hiervan zegt Rudolf Steiner het tegengestelde, namelijk dat tijdens een zonsverduistering boze wilskrachten vanaf de aarde de kans hebben zich in de kosmos te verspreiden.[16] Verder is volgens De Jong voor onze tijd (het einde van de 20e eeuw) “het boze grotendeels ontkracht van zijn angel”. Hij legt niet expliciet uit wat hij daarmee precies bedoelt, maar blijkbaar wil hij de Sorat-impuls die Rudolf Steiner voorzag rond het jaar 2000 afgelast zien of verplaatst zien naar het midden van de 20e eeuw.
            De Jong verdedigt namelijk de zienswijze dat “in 1942 een kruisiging van Christus in de levenswereld plaatsvond door toedoen van het aanhoudende materialisme van de mensen”.[17] Hij meent dat Rudolf Steiner voor het einde van de 20e eeuw een kruisiging van Christus voorzien had, maar dat Christus zelf deze kruisiging vervroegd heeft naar het midden van de 20e eeuw. Hij stelt zich dit zo voor dat het boze door Christus “mee naar voren werd getrokken”, waarbij de intensiteit van dit boze voor hem correspondeert met de intensiteit van de “kruisiging”. Als gevolg van dit naar voren geschoven ingrijpen van Christus en de grote intensiteit van daarbij optredende boze, heeft er volgens hem een versnelling in de mensheidsontwikkeling plaatsgevonden, waardoor nu de door hem geïnaugureerde nieuwe mysteriën mogelijk worden. Deze zienswijze wordt door hem verder gemotiveerd op grond van een Christus-ontmoeting in een wolk op inspiratief en intuïtief niveau.
            Maar Rudolf Steiner heeft geen enkele voorspelling gedaan over een kruisiging van Christus in de levenswereld aan het einde van de 20e eeuw, zoals De Jong suggereert. Rudolf Steiner beschreef een proces dat zich in de 2e helft van de 19e eeuw in de geestelijke wereld afspeelde als gevolg van een culminatie van het materialistische denken in die tijd. Dit had volgens Rudolf Steiner een uitdoving van het Christus-bewustzijn in de geestelijke wereld tot gevolg. In 1909, aldus Rudolf Steiner, werd dit gevolgd door een wederkomst van Christus in een etherische gestalte. Dit betekent dat deze gestalte vanaf een zeker moment in 1909 bestond en onafhankelijk van alles wat zich daarna afspeelde, bleef bestaan.
            Deze wederkomst van Christus is daarom op geen enkele wijze zo “technisch” met het optreden van het boze verbonden, als De Jong het voorstelt. Dat zou ook betekenen dat de daden van het Christus-wezen afhankelijk worden van het boze. Het boze kan alleen reageren op de soevereine daden van het goede. Daarbij zal het boze zo proberen te reageren dat zo min mogelijk mensen weet kunnen hebben van een zo belangrijke gebeurtenis als bijvoorbeeld de wederkomst van Christus.
            De enigszins vage manier waarop De Jong deze geesteswetenschappelijke constructie behandelt, doet de vraag rijzen of hij hier misschien nog een slag om de arm wil houden. Het is bijvoorbeeld voor te stellen dat De Jong ook de incarnatie van Ahriman “naar voren wil trekken”, naar het midden van de 20e eeuw. Misschien bedoelt hij dat wel met de “angel” die uit het boze van onze tijd is getrokken. Mocht dat zo zijn, dan laten De Jongs karma-onder­zoekingen er geen twijfel over bestaan welke antroposoof de eer te beurt valt een incarnatie van Ahriman te zijn geweest…

Orifiël

De Jong stelt dat “een menselijke sociale of organisatorische groep door een aartsengel geleidt en gestuurd wordt” (in de antroposofie daarentegen wordt een mensengroep door een engel geleid en kan pas een landelijke groep door een aartsengel geïnspireerd worden). De noordelijke mysteriestroom die De Jong als Skythianos zegt te representeren, wordt volgens hem geïnspireerd door de aartsengel Orifiël. Deze aartsengel is volgens hem tegelijk ook een geest van de tweede hiërarchie, namelijk een van de zeven Elohim (logisch gezien betekent dit dat we net zo goed generaal Eisenhower met een eikenboom kunnen identificeren). Tenslotte identificeert De Jong de aarts­engel Orifiël met de aartsengel Uriël. Wat kan er achter zulke curieuze opvattingen verborgen gaan?      
            Welnu, de versnelling die volgens De Jong in de wereldontwikkeling is opgetreden door het door hem geschouwde ingrijpen van Christus in 1942, maakt het aannemelijk dat ook het Michaël-tijdperk sneller zal zijn afgelopen dan oorspronkelijk bedoeld was, en zodoende, waarschijnlijk per heden, afgelost zal worden door… het Orifiël-tijdperk. Rudolf Steiner beschrijft Orifiël als de geest van de planeet Saturnus die de toekomstgerichte impuls van Michaël (die helemaal op mensen wil vertrouwen) niet kan of wil volgen doordat zijn blik, je zou kunnen zeggen op melancholieke wijze, op het verleden gericht is, op de gemiste kansen. Onder zijn leiding ontstaat – in de geestelijke wereld – een oppositie tegen Michaël. Begrijpelijk dat De Jong daarmee zijn werken wil verbinden, want wordt ook hij niet door de antroposofie, waar de Michaël-impuls centraal staat, tegengewerkt en niet begrepen?
            De identificatie van Uriël en Orifiël is een stap die al eerder gezet is door antroposofen.[18] Maar in het werk van Rudolf Steiner is hiervoor geen aanleiding te vinden. De vier aartsengelen die door Rudolf Steiner beschreven worden als de aartsengelen die elkaar in de loop van het jaar afwisselen (Michaël, Gabriël, Rafaël, Uriël), zijn vanwege deze invloed op de jaarkring in eerste instantie vanuit zonnekrachten werkzaam, omdat de jaarkring niets anders is dan een uitdrukking van de verbinding van deze zonnekrachten met de aarde. Daarbij vertegenwoordigen ze verschillende regionen van de zon, die in verschillende jaargetijden speciaal met de aarde verbonden zijn. De zon is met de maan (Gabriël), de planeten (Rafaël) en de sterren (Uriël) verbonden, en uiteraard met zichzelf (Michaël). Er is kortom geen reden om Uriël op de planeet Saturnus te zoeken. Evenmin is er aanleiding om van een oppositie tussen Uriël en Michaël te spreken.
            Een ander misverstand dat met de opvolging van het Michaël-tijdperk door het Orifiël-tijdperk is verbonden is het volgende. De door Rudolf Steiner geopenbaarde mysteriën van Michaël tonen aan dat het daarbij gaat om een zich over een periode van 2000 jaar uitstrekkende voorbereidende tijd, die uiteindelijk uitmondt in de opstijging van Michaël tot de rang van tijdgeest en de verlegging van zijn “werkterrein” van de zon naar de aarde. Rudolf Steiner legt daarbij uit dat de vrijkomende plaats van Michaël in de rijen van de aartsengelen ingenomen wordt door een andere engel, de engel Widar, die daarbij ook in rang opstijgt. Dit kan alleen betekenen dat Michaël ook na afloop van zijn tijdperk een tijdgeest blijft, alleen zal zijn ”werkterrein” dan in het geestelijke sfeer van de zon liggen.
            Wanneer dan, rond het jaar 2200, het Orifiël-tijdperk aanbreekt, zal, mede onder invloed van Orifiël, een crises ingezet worden, die door de mensheid alleen zal kunnen worden doorstaan – aldus Rudolf Steiner –, wanneer in deze tijd het inwijdingsprincipe opgenomen kan worden in de beschaving. Deze opmerking kunnen we zo begrijpen dat namelijk alleen met de hulp van dit inwijdingsprincipe een verbinding met Michaël in de geestelijke wereld in stand kan worden gehouden.[19] Dit inwijdingsprincipe moet volgens mij niet als iets geheimzinnigs worden beschouwd, maar eerder als een verborgen achtergrond van “doodgewone” initiatieven. De conclusie lijkt daarom gerechtvaardigd dat ook in het Orifiël-tijdperk de hulp van Michaël-getrouwe geesten de doorslag zal geven.






[1]    Bv. De Groene Amsterdammer, 22/12/2001: Het is de schuld van God.
[2]    Bv. in het tijdschrift Novalis (12/1999; 1/2000) werd in de intrige rond de rooms-katholieke oversteek naar Rusland, de filosoof-theoloog Solovjov als reïncarnatie van Swedenborg en Ignatius van Loyola afgeschilderd om zo een “verborgen” verband tussen Rusland en het rooms-katholicisme te suggereren.
[3]    Interview T. Meyer, internet: perseus.ch/archiv/archiv_texte/html_alt/meyer_interview.htm.
[4]    Bv. Harrie Salman in Driegonaal, voorjaar 1996.
[5]    Een kritiek op publicaties van Harrie Salman, Gerard Hermans, najaar 1996.
[6]    Voordracht Nicolaas de Jong, Zwolle, 23 maart 1998.
[7]    Esoterisch christendom tot heden, Nicolaas de Jong, 1999 (hfdstk 1 en 2).
[8]    Van Skythianos / Pythagoras tot en met E. Vreede / N. de Jong is er sprake van liefst 10 incarnaties in ca. 2500 jaar, de een nog beroemder dan de ander en allen met totaal andere wezenstrekken.
[9]    Nicolaas de Jong in Bruisvat 6, winter 2001.
[10]  Deze aartsengelen worden door De Jong geïdentificeerd met de Elohim, geesten van een geheel andere hiërarchie Antroposofisch gezien is dit een elementaire denkfout.
[11]  Bernard Lievegoed onderscheidt in Mysterienströmungen in Europa und die neuen Mysterien (1981) vier totaal andere mysteriestromingen: de oostelijke graalstroming, de westelijke arthurstroming, de zuidelijke rozenkruisersstroming en de noordelijke michaëlstroming. Waarschijnlijk vindt De Jong het belangrijk hier enerzijds op aan te sluiten en er anderzijds tegenin te gaan.
[12]  Vergelijk bv. ook De Jongs analyse van seksualiteit als “de mogelijkheid om het ik van de ander en diens karma te ontmoeten”, als “het aangaan van de gezamenlijke dans om karma te leren ontwaren”.
[13]  Rudolf Steiner schrijft dit toe aan Odin, de individualiteit die later optreedt als Gautama Boeddha. De Jong denkt zich hieruit te kunnen redden door Odin tot inspirator van Skythianos te promoveren en door Skythianos ook nog eens de rol van Maitreya Boddhisatva (Jeshu ben Pandia) erbij te geven.
[14]  Zodoende heeft Rudolf Steiner volgens De Jong Klingsor en tegelijk Ignatius van Loyola in het oprichtingsbestuur van de antroposofische vereniging beroepen…
[15]  Zowel het bolsjewisme als het nazisme bracht Rudolf Steiner met de Sorat-impuls in verband (hoewel het woord ‘nazisme’ in zijn tijd nog niet gebruikt werd).
[16]  Een speculatieve gedacht die hier wel op aansluit zou de gedachte zijn dat mede door zulke kosmische processen van het boze de aanslag van 11 september 2001 is voorbereid.
[17]  Hij refereert hierbij aan het boek Das geistige Ereichnis des 20. Jahrhundert – Eine Imagination van Jesajah Ben Aharon.
[18]  Zonder dit te noemen sluit De Jong met deze gedachte aan op Dieter Brüll.
[19] Verder beschrijft Rudolf Steiner dat in deze tijd de Duitse (Midden-Europese) aartsengel zich in zijn volk zal incarneren.