Nicolaas de Jong overleden
Een nagekomen bericht: op 11 maart is astrosoof, landschapsheler,
kunstenaar en docent Nicolaas de Jong overleden.
Zijn zeer omvangrijke en veelzijdige werk wordt wellicht
door zijn zoon voortgezet.
Onderstaand artikel is alleen voor privegebruik van de webmaster. De auteur van het artikel Gerard Hermans heeft geen toestemming gegeven om dit artikel openbaar te maken. er rust dus een copyright op.Mocht iemand dit toch onder ogen komen, dient bovenstaande in acht genomen te worden.
Het fenomeen Nicolaas de Jong
In onze tijd komen we met hele spectrum van denkbare
opvattingen over begrippen als het geloof, het denken, het kwaad in aanraking[1].
Voor het esoterische gedachtengoed geldt dat misschien in nog sterkere mate.
Toch is het nauwelijks te bevatten dat, min of meer binnen de antroposofische
beweging, een groep supporters zich rondom een “ingewijde” schaart die hele
reeksen van incarnaties ontrafelt en zichzelf als een van de grote
christelijke mensheidsleiders beschouwt. Die het als zijn taak ziet om de
antroposofie te voltooien, na de eerste, onvolmaakte of zelfs mislukte,
pogingen van Rudolf Steiner. Dit is wat de schrijver zou willen noemen het fenomeen Nicolaas de Jong.
Er is veel
voor te zeggen zulke waanvoorstellingen te laten betijen en geen discussies aan
te gaan die toch vruchteloos zijn. Bovendien treffen we in de kring rond
Nicolaas de Jong enthousiaste, vaak jonge, mensen aan die misschien wel krediet
verdienen voor verschillende initiatieven met praktische, idealistische
resultaten. Bijvoorbeeld de Dynamische Dinsdag Amsterdam, verschillende
artikelen in Motief, verschillende
cursussen, het Willehalm Instituut, het Orifiël instituut, de stichting Fjodor.
De
schrijver maakt een andere afweging. Ten eerste kun je in het blijkbaar
aantrekkelijke ideeëngoed van De Jong ook de uitdaging lezen: probeer dit maar
eens te weerleggen! Ten tweede mogen we verwachten dat vormen van incarnatie-carnaval, of – veel erger – goed
doordachte incarnatie-intriges in de
komende eeuwen vaker zullen voorkomen.[2]
Daarom noem ik hetgeen er zich rondom Nicolaas afspeelt ook een fenomeen. Ten derde moet toch één keer
geroepen worden: de keizer heeft geen kleren aan!
Een nieuwe ingewijde
Het is misschien het beste om de gebeurtenissen in chronologische
volgorde te vertellen en met een ervaring van Thomas Meyer te beginnen[3].
Deze voert in zijn boek “Der unverbrüchliche
Vertrag” drie jonge mensen op die beweren reïncarnaties te zijn van de
antroposofische pioniers D. N. Dunlop, W. J. Stein en
L. Polzer-Hoditz. In een interview vertelde T. Meyer later dat er
hierbij geen sprake was van een literaire constructie maar dat hij echt bezoek
had gekregen van drie mensen, die hem van deze reïncarnaties persoonlijk op de
hoogte kwamen stellen. Ze vonden dat hij het recht had dit te weten omdat hij
biografieën over deze pioniers had geschreven. Hij voegt eraan toe: “deze
illusies waren aan deze jonge mensen opgedist door een helderziende”.
Dat met
deze helderziende Nicolaas de Jong is bedoeld, is de schrijver bekend uit persoonlijk
contacten met deze jonge mensen in Amsterdam. In mijn waarneming speelde er
zich destijds in Amsterdam iets merkwaardigs af. Binnen een zekere groep jonge
antroposofen bestond een kritische houding tegenover de antroposofische
vereniging en men was op zoek naar bronnen om deze kritiek vorm te geven. Een
van deze bronnen was bijvoorbeeld Harrie Salman die in verschillende publicaties
probeerde aan te tonen dat de antroposofie in de jaren dertig te gronde was
gegaan en nu alleen nog in zogenaamde “vrije groepen” kon voortbestaan[4].
Ik publiceerde destijds een weerwoord[5]
waarin ik probeerde aan te tonen dat zijn argumenten zuiver denkend geen stand
hielden en verder dat hij concrete intriges ondersteunde. Een andere bron bleek
Nicolaas de Jong te zijn, die uiteindelijk een complete mythologie over de
ondergang van de antroposofische vereniging bedacht.
De eerste
beschrijving van deze mythologie gaf Nicolaas de Jong tijdens een voordracht te
Zwolle[6].
Nicolaas vertelde daar dat hij in het begin van de 20e eeuw
geïncarneerd was als een van de antroposofische pioniers en dat Elisabeth
Vreede, een van de leden van het oprichtingsbestuur van de antroposofische
vereniging, een reïncarnatie was van Skythianos, Pythagoras, Jeshu ben Pandira,
Siegfried, Gawain, Nostradamos, Johannes Kepler (allemaal achter elkaar dus).
In de wandelgangen liet Nicolaas zich bovendien ontvallen zichzelf als reïncarnatie
van Elisabeth Vreede te beschouwen. Hierna verscheen De Jongs boek Esoterisch christendom tot heden waarin
hij zijn ideeën nog vollediger beschreef[7].
Wat betreft de incarnaties van Elisabeth Vreede bijvoorbeeld worden daarin de
volgende namen aan de reeks toegevoegd: Hugo Paëns, Quetzalcoatl (nu in plaats
van Siegfried), Spinoza[8].
Hij laat zich er in dit boek overigens níet expliciet over uit dat hij zelf de
grote ingewijde van de woord-mysteriën is waarvan in dit boek sprake is, maar
laat dit wel tussen de regels doorschemeren. In het laatst verschenen artikel
van De Jong in het tijdschrift Bruisvat[9]
haalt hij Albert Steffen, een ander lid van het oprichtingsbestuur van de
antroposofische vereniging, op een verschrikkelijke manier door het slijk.
De Jong
begrijpt ook wel dat zijn karma-onderzoek totaal niet met dat van Rudolf Steiner
te rijmen valt en voert twee argumenten aan om dit aannemelijk te maken. Ten
eerste bagatelliseert hij het werk van Rudolf Steiner en stelt dat dit niet
hoger is gekomen dan een imaginatief niveau. Het belangrijkste bewijs daarvoor
ziet De Jong in het feit dat de Vrije Hogeschool binnen de antroposofische
vereniging alleen een eerste klasse kent (volgens De Jong een imaginatief
niveau) en geen tweede of derde klasse (volgens De Jong de hogere niveaus). Ten
tweede beschrijft De Jong dat hij zelf op inspiratief en intuïtief niveau een
ontmoeting met Christus heeft ervaren (in een wolk), waaruit hem onder andere
duidelijk is geworden dat Christus anders in het wereldplan heeft ingegrepen
dan Rudolf Steiner kon voorzien, waardoor er nu nieuwe uitgangspunten
noodzakelijk zijn. Het gevolg is dat inzichten van Rudolf Steiner als gedateerd
opzij kunnen worden geschoven en vanuit een “hoger” helderziend niveau
beoordeeld en waar nodig “verbeterd” kunnen worden.
Problematisch karma-onderzoek
We zullen nu de kerngedachten van Nicolaas De Jong
beschrijven. Allereerst onderscheidt hij vier esoterische christelijke
stromingen, elk geleidt door een ingewijde en verbonden met een aartsengel[10]:
een noordelijke stroom geleid door Skythianos, verbonden met Orifiël, een westelijke
stroom geleidt door Christian Rosencreutz verbonden met Rafaël, een oostelijke
stroom geleidt door Mani, verbonden met Michaël en een zuidelijke stroom
geleidt door Rudolf Steiner, verbonden met Gabriël.[11]
Van deze ingewijden en van de bestuursleden van het oprichtingsbestuur van de
antroposofische vereniging worden incarnatiereeksen beschreven. Deze
incarnatiereeksen bevatten vaak dubbel zo veel incarnaties als vanuit een
antroposofische gezichtspunt mogelijk is. Door Rudolf Steiner geschetste – of
indirect overgeleverde – incarnatiesamenhangen worden vaak overgenomen (soms
worden ook reeksen samengevoegd) en waar geen overleveringen bekend zijn (zoals
in het geval van Elisabeth Vreede) wordt de kans gegrepen om de meest
onwaarschijnlijke verbanden te leggen.
Rudolf
Steiner
In verschillende antroposofische publicaties zijn wel eens
voorgaande incarnaties van Rudolf Steiner beschreven. Deze worden door De Jong
overgenomen maar hij voegt er enkele aan toe. Om te beginnen: Abel, de door
Kaïn gedode zoon van Adam. Hiervan beweert De Jong dat deze als gevolg van deze
moord lange tijd niet meer kon incarneren en wel tot in de Babylonische tijd.
Vanuit de antroposofie gezien is het tegendeel waar: wat tussen Kaïn en Abel
gebeurd is, is juist een gewichtige karmische impuls die via deze
individualiteiten in de wereldgeschiedenis vorm krijgt. Andere door De Jong
hieraan toegevoegde incarnaties zijn Augustinus en Leonardo da Vinci. Wat met
Leonardo da Vinci bereikt moet worden, wordt door De Jong niet helemaal
duidelijk gemaakt – wel noemt hij subtiel het feit dat Leonardo da Vinci lijken
opgroef. Augustinus wordt gebruikt op een tegenstelling met de ingewijde Mani
te creëren; Augustinus keerde zich immers af van het manicheïsme.
Verder –
niet in De Jongs boek beschreven, maar wel genoemd in de voordracht te Zwolle –
mogen we Judas Iskariot aan deze rij toevoegen. Een verband tussen Augustinus,
Judas Iskariot en Judas Makkabeüs wordt door Rudolf Steiner aangeduid. Maar uit
het werk van Rudolf Steiner blijkt heel duidelijk dat hij zelf tijdens de
gebeurtenissen in Palestina rond het begin van onze jaartelling níet
geïncarneerd was, net zo min als in de tijd van Augustinus. Bovendien is het
wezenlijke dat de biografieën van Augustinus en Judas met elkaar verbindt iets
totaal anders dan het wezenlijke dat zich in de (hier bekend veronderstelde)
incarnatiereeks waar Rudolf Steiner in voorkomt, laat zien. Ik doe hier de
suggestie dat De Jong de verleiding niet kon weerstaan het problematische
verraad, waarmee Judas toch verbonden is, op deze manier op Rudolf Steiner over
te laten gaan. Rudolf Steiner trad immers in de openbaarheid met
mysterie-inzichten, iets wat traditioneel als verraad werd beschouwd. Als deze
veronderstelling klopt (Nicolaas onthoudt zich van een inhoudelijke verklaring
en beperkt zich tot helderziende waarnemingen) is er sprake van een ernstige
vergissing. De kwaliteit die tegenwoordig namelijk nodig is om openlijk met
mysterie-inzichten naar buiten te treden, is de kwaliteit van de moed en niet de kwaliteit van het
verraad. En vanuit deze waarneming zou een eventueel karma-onderzoek een heel
andere richting in moeten slaan.
Christian Rosencreutz
Binnen de antroposofie neemt Christian Rosencreutz een
centrale positie in als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het
esoterische Christendom. Nicolaas de Jong houdt zich enigszins op de vlakte
over hem, de belangrijkste esoterische ingewijden zijn voor hem Skythianos en
Mani. Toch schuift hij J. S. Bach nog naar voren als incarnatie van Christian Rosencreutz,
vermoedelijk (weer geeft De Jong geen verklaring) gezien de rozenkruisers-symboliek
die in veel van zijn composities verscholen ligt. Een invloed van de beweging
van de rozenkruisers op het werk van Bach is heel goed aannemelijk te maken,
maar een incarnatie van Christian Rosencreutz zelf is antroposofisch gezien
nauwelijks voorstelbaar. Rudolf Steiner beschrijft de echte rozenkruisers
namelijk als mensen die deze scholingsweg in de praktijk weten te brengen
zónder zelf op de voorgrond te treden. In de biografie van J. S. Bach zijn
verder ook geen aanwijzingen te vinden die erop wijzen dat hij in zo’n verband
als leraar optrad.
Mani
Dan komen we op de ingewijde Mani. Niemand minder dan
Günther Wachsmuth, lid van het oprichtingsbestuur van de antroposofische
vereniging, wordt door De Jong afgeschilderd als een reïncarnatie van Eli
(vermoedelijk bedoeld De Jong hiermee de profeet Elias uit het Oude Testament),
Mani, Parcival, Novalis en Dostojevski (voor alle duidelijkheid: al deze
individualiteiten vormen volgens De Jong één incarnatiereeks). Onduidelijk is
of ook Zarathoestra aan deze reeks moet worden toegevoegd. De Jong schrijft dat
Mani “teruggreep op de leer van Zarathoestra”, zodat deze intentie niet
helemaal uitgesloten kan worden (en anders zou deze ingewijde in De Jongs
mythologie niet voorkomen). In deze incarnatiereeks zien we opnieuw het
samenvoegen van in dit geval minimaal 3 verschillende aanduidingen van Rudolf
Steiner.
De Jong
probeert Mani af te schilderen als een mens die worstelt met de duistere kanten
in zijn eigen ziel. Dostojevski “richt zich op het gebied van de ziel waar de
driften heersen”; Novalis “leeft zich diep in in wat de werkingen van het
duister in de ziel zijn”. Met name deze laatste opmerking getuigt van een wel
heel merkwaardig onvermogen de lichtkracht en de poëzie in het werk van Novalis
te herkennen. Bovendien werd de individualiteit van Novalis door Rudolf Steiner
telkens opnieuw besproken, waar met de grootst mogelijke duidelijkheid uit
blijkt dat Novalis slechts één keer eerder in de nachristelijke tijd was
geïncarneerd en wel als de schilder Rafaël, en tevens dat een volgende
incarnatie van deze individualiteit pas in de toekomst verwacht mocht worden
(en daarom zeker niet in het begin van de 20e eeuw). Een
verstrekkende, schrille tegenspraak met de inzichten van de antroposofie
kortom.
Volgens De
Jong “heeft Rudolf Steiner aangegeven dat Mani in onze tijd het boze in
zichzelf zou moeten overwinnen”. In een dergelijke formulering (die overigens
door De Jong zonder bronvermelding genoemd wordt, maar in het werk van Rudolf
Steiner niet te vinden is) kun je herkennen dat De Jong de grote christelijke
ingewijden tot “gewone” proporties probeert terug te brengen, met alledaagse
problemen.[12] In
werkelijkheid ligt de missie van de grote mensheidsleiders waar Rudolf Steiner
over spreekt op het gebied van de initiatie, bij het richting geven aan en het
helpen bij de ontwikkeling van een geestelijke cultuur vanuit (nieuwe)
geestelijke vermogens. Tot deze leiding zijn ze in staat omdat ze dit stadium
van geestelijke ontwikkeling zelf al bereikt hebben.
Skythianos
In verband met Skythianos zijn hierboven al de door De Jong
bedachte c.q. helderziend waargenomen incarnaties genoemd. Een
onwaarschijnlijke reeks van 10 namen, met de merkwaardige Mexicaanse zijsprong
als Quetzalcoatl. Voor de volledigheid: met betrekking tot Skythianos, Jeshu
ben Pandira, Spinoza en Pythagoras zijn bij Rudolf Steiner geheel andere aanduidingen
te vinden, maar zoals eerder gemerkt, vormt dat voor De Jong eerder een aanmoediging
dan een belemmering. Skythianos speelt voor De Jong de rol van de ingewijde die
de woord-mysteriën moet vervullen, zonder wie de antroposofie zich niet verder
kan ontwikkelen. De woord-mysteriën worden beschreven als de mysteriën van de
Mensenzoon en van de graalsubstantie
ook omschreven als helder voelen (inspiratie) en helder willen (intuïtie). Deze
mysteriën worden door De Jong tegenover de mysteriën van de Heilige Geest
geplaatst, die alleen de graalskelk
vormen (helder denken, imaginatie). Deze laatste mysteriën – door De Jong met
een woordspeling als Troostermysteriën aangeduid – heeft Rudolf Steiner volgens
hem willen grondvesten, maar dit is in zijn ogen mislukt, met name door
onwaarachtigheid onder antroposofen.
Wat betreft
terminologie is dit verbazingwekkend: binnen de antroposofie geldt juist de
geestelijk omgevormde mensenziel (denken, voelen én willen) als graalskelk en
de graalsubstantie als geestzelf of heilige geest. Het Ik van de mens en de
Christus-impuls maken deze transformatie mogelijk. En de scholingsweg die
Rudolf Steiner beschrijft, richt zich dan ook op deze ontwikkeling van de
zielevermogens. De Jongs theorie komt blijkbaar neer op een vrij willekeurig
woordspel.
We willen
nog demonstreren op welke manier Nicolaas laat doorschemeren dat hijzelf de
grondlegger van de woord-mysteriën is. Om te beginnen de aanwijzing in de titel
van zijn boek “tot heden” dat wil
zeggen tot de cursussen en theorieën die De Jong ontplooit. In de cursussen van
De Jong neemt de zogenaamde astrosofie een centrale plaats in, en hij probeert
blijkbaar door zich als astrosoof te profileren een voorgaande incarnatie als
E. Vreede aannemelijk te maken. De Jong beschouwt Skythianos als de Germaanse
ingewijde die de Runenmysteriën op aarde brengt[13]
en schrijft: “onder andere in de Edda, de op schrift gestelde overlevering van
de germaanse mysterie-inhouden, wordt gewag gemaakt van de nieuwe mysteriën.
Daartoe dient nu voorbereidend werk te worden verricht, om deze te kunnen starten.”
Om zijn Skythianos mythe te ondersteunen brengt hij zijn boeken uit als
Rune-boeken binnen het Rune-initiatief. Ten onrechte stelt hij ook nog doodleuk
dat “Rudolf Steiner heeft aangegeven dat de woord-mysteriën later in de 20e
eeuw zouden verschijnen in de cultuur”. Nog een citaat als voorbeeld: “de door
mij ontwikkelde methoden van samenzingend verschijnselen benaderen en van
organisch vormgeven vanuit de mens en de natuurlijke processen, bieden mogelijkheden
om de wetenschap en de kunsten op deze nieuwe ontwikkelingen [helder voelen,
helder willen] af te stemmen”.
Klingsor
Er is een lid van het oprichtingsbestuur van de
antroposofische vereniging waar De Jong een uitzonderlijk grote hekel aan lijkt
te hebben en dat is Albert Steffen. Hij portretteert hem in een aantal
opeenvolgende incarnaties als zijn persoonlijke tegenstander die hij meestal
weet te overwinnen. Hier laat De Jong zich van zijn slechtste kant zien door al
het boze wat hij in de geschiedenis maar kan ontdekken op Albert Steffen af te
wentelen. Klingsor, de tegenstander van de Graal (volgens Rudolf Steiner een
incorporatie van Ahriman) was volgens De Jong A. Steffen. In de persoon van
Gawain kon De Jong hem destijds overwinnen. Net zo voor Taotl, volgens De Jong
een leider van zwart-magische Mexicaanse mysteriën, die door hem in de persoon
van Quetzalcoatl overwonnen werd. Ook Philips de Schone, de Franse koning die
de orde der Tempeliers vernietigde (volgens Rudolf Steiner vanuit de
Sorat-impuls) was volgens De Jong A. Steffen en hijzelf had als Hugo Paëns deze
orde mee opgericht. Toen De Jong als Jeshu ben Pandira op het wereldtoneel
verscheen, probeerde A. Steffen zijn missie te verhinderen in de persoon van
een Joodse rabbi. En natuurlijk probeerde A. Steffen willens en wetens de
missie van E. Vreede te dwarsbomen. Dit is nog niet genoeg. Ignatius van
Loyola, Swedenborg, koning Saul en de eerste christelijke martelaar Stefanus
(waarschijnlijk gekozen wegens de naamsgelijkenis) zijn ook nog incarnaties van
A. Steffen[14].
Wanneer men zou denken dat koning Saul en Stefanus eervol bedoeld zijn, komt
men bedrogen uit. Koning Saul wordt door De Jong als tegenstander van Jehova
afgeschilderd, Stefanus als een onbedoelde tegenstander van Christus (“in de
geestelijke wereld moet Christus zijn daad afgewezen hebben – dus weer een
afwijzing, nu van de hoogste orde”).
De
kunstzinnigheid van Albert Steffen en de bijzonder eervolle wijze waarop Rudolf
Steiner over hem sprak, brengen uiteraard een geheel andere karmische
achtergrond in beeld. Er bestaan ook brieven waarin Rudolf Steiner zich over
deze karmische achtergrond uitlaat en deze gaan inderdaad in een richting die
tegengesteld is aan De Jongs kwaadwilligheid. De manier waarop De Jong Albert
Steffen aanpakt, zegt ook iets over het intellectuele niveau van zijn intriges.
Want is het niet nogal simplistisch om jezelf 5 superincarnaties te geven en je
tegenstander 5 van de grootste slechteriken te laten spelen?
Het vraagstuk van het boze
Een van de belangrijkste esoterische vraagstukken van onze
tijd is het vraagstuk van het boze. Voor we de merkwaardige ideeën van De Jong
op dit gebied beschrijven, willen we eerst de antroposofische gezichtspunten
kort maar krachtig naar voren brengen. Het boze wordt door Rudolf Steiner in
een ahrimanische en een luciferische kant onderscheiden. De mens moet proberen
deze klippen te omzeilen, wat alleen lukt wanneer hij een koers uitzet vanuit
het ethisch individualisme, vanuit de Michaël-impuls. Dit is het eigenlijke
krachtenveld van onze tijd.
Verder
beschrijft Rudolf Steiner dat beginnend in de huidige tijd een derde vorm van
het boze langzaam maar zeker opgeldt zal gaan doen, die met de zogenaamde
Asuras verbonden is. Hierbij kunnen we bijvoorbeeld denken aan de
terroristische aanslagen van verleden jaar. In een verdere toekomst zal deze
strijd zich meer en meer in het menselijke zieleleven afspelen. Tenslotte
onderscheidt Rudolf Steiner nog de zogenaamde Sorat-impuls. Dit is een bron van
het boze die helemaal niet in onze wereld thuishoort, dit is een impuls die via
de bovengenoemde krachten probeert in onze wereld zeg maar zijn kop op te
steken. Rudolf Steiner beschrijft verschillende momenten in de geschiedenis
waarbij daar sprake van is, de belangrijkste daarvan zijn zonder twijfel het
bolsjewisme en het nazisme in de 20e eeuw.[15]
Daarnaast voorzag hij een nieuwe Sorat-impuls rond het jaar 2000, die met name
ook verbonden zou zijn met de incarnatie van Ahriman zélf in (ongeveer) de 21e
eeuw. Daarmee zijn we weer terug bij het belangrijkste krachtenveld: het
mensen-Ik tussen Lucifer en Ahriman.
De Jong
schrapt het verschil tussen de krachten van Sorat en die van de Asuras: de verzamelde
Asuras zijn voor hem Sorat. Het bolsjewisme (waarover De Jong trouwens helemaal
niets schrijft) en het nazisme zijn voor De Jong niet met de Sorat-impuls
verbonden. Hij stelt namelijk, geheel in tegenspraak met Rudolf Steiner, dat de
Sorat-krachten slechts één keer in de gehele aarde-ontwikkeling op aarde konden
ingrijpen en wel tijdens de zonsverduistering van 11 augustus 1999. Hiervan
zegt Rudolf Steiner het tegengestelde, namelijk dat tijdens een
zonsverduistering boze wilskrachten vanaf de aarde de kans hebben zich in de
kosmos te verspreiden.[16]
Verder is volgens De Jong voor onze tijd (het einde van de 20e eeuw)
“het boze grotendeels ontkracht van zijn angel”. Hij legt niet expliciet uit
wat hij daarmee precies bedoelt, maar blijkbaar wil hij de Sorat-impuls die
Rudolf Steiner voorzag rond het jaar 2000 afgelast zien of verplaatst zien naar
het midden van de 20e eeuw.
De Jong
verdedigt namelijk de zienswijze dat “in 1942 een kruisiging van Christus in de
levenswereld plaatsvond door toedoen van het aanhoudende materialisme van de
mensen”.[17]
Hij meent dat Rudolf Steiner voor het einde van de 20e eeuw een
kruisiging van Christus voorzien had, maar dat Christus zelf deze kruisiging vervroegd heeft naar het midden van de
20e eeuw. Hij stelt zich dit zo voor dat het boze door Christus “mee
naar voren werd getrokken”, waarbij de intensiteit van dit boze voor hem
correspondeert met de intensiteit van de “kruisiging”. Als gevolg van dit naar
voren geschoven ingrijpen van Christus en de grote intensiteit van daarbij
optredende boze, heeft er volgens hem een versnelling in de mensheidsontwikkeling
plaatsgevonden, waardoor nu de door hem geïnaugureerde nieuwe mysteriën
mogelijk worden. Deze zienswijze wordt door hem verder gemotiveerd op grond van
een Christus-ontmoeting in een wolk op inspiratief en intuïtief niveau.
Maar Rudolf
Steiner heeft geen enkele voorspelling gedaan over een kruisiging van Christus
in de levenswereld aan het einde van de 20e eeuw, zoals De Jong
suggereert. Rudolf Steiner beschreef een proces dat zich in de 2e
helft van de 19e eeuw in
de geestelijke wereld afspeelde als gevolg van een culminatie van het
materialistische denken in die tijd.
Dit had volgens Rudolf Steiner een uitdoving van het Christus-bewustzijn in de
geestelijke wereld tot gevolg. In 1909, aldus Rudolf Steiner, werd dit gevolgd
door een wederkomst van Christus in een etherische gestalte. Dit betekent dat
deze gestalte vanaf een zeker moment in 1909 bestond en onafhankelijk van alles
wat zich daarna afspeelde, bleef bestaan.
Deze
wederkomst van Christus is daarom op geen enkele wijze zo “technisch” met het
optreden van het boze verbonden, als De Jong het voorstelt. Dat zou ook
betekenen dat de daden van het Christus-wezen afhankelijk worden van het boze.
Het boze kan alleen reageren op de
soevereine daden van het goede. Daarbij zal het boze zo proberen te reageren
dat zo min mogelijk mensen weet kunnen hebben van een zo belangrijke
gebeurtenis als bijvoorbeeld de wederkomst van Christus.
De
enigszins vage manier waarop De Jong deze geesteswetenschappelijke constructie
behandelt, doet de vraag rijzen of hij hier misschien nog een slag om de arm
wil houden. Het is bijvoorbeeld voor te stellen dat De Jong ook de incarnatie
van Ahriman “naar voren wil trekken”, naar het midden van de 20e
eeuw. Misschien bedoelt hij dat wel met de “angel” die uit het boze van onze
tijd is getrokken. Mocht dat zo zijn, dan laten De Jongs karma-onderzoekingen
er geen twijfel over bestaan welke antroposoof de eer te beurt valt een
incarnatie van Ahriman te zijn geweest…
Orifiël
De Jong stelt dat “een menselijke sociale of
organisatorische groep door een aartsengel geleidt en gestuurd wordt” (in de
antroposofie daarentegen wordt een mensengroep door een engel geleid en kan pas
een landelijke groep door een aartsengel geïnspireerd worden). De noordelijke
mysteriestroom die De Jong als Skythianos zegt te representeren, wordt volgens
hem geïnspireerd door de aartsengel Orifiël. Deze aartsengel is volgens hem
tegelijk ook een geest van de tweede hiërarchie, namelijk een van de zeven
Elohim (logisch gezien betekent dit dat we net zo goed generaal Eisenhower met
een eikenboom kunnen identificeren). Tenslotte identificeert De Jong de aartsengel
Orifiël met de aartsengel Uriël. Wat kan er achter zulke curieuze opvattingen
verborgen gaan?
Welnu, de
versnelling die volgens De Jong in de wereldontwikkeling is opgetreden door het
door hem geschouwde ingrijpen van Christus in 1942, maakt het aannemelijk dat
ook het Michaël-tijdperk sneller zal zijn afgelopen dan oorspronkelijk bedoeld
was, en zodoende, waarschijnlijk per heden, afgelost zal worden door… het
Orifiël-tijdperk. Rudolf Steiner beschrijft Orifiël als de geest van de planeet
Saturnus die de toekomstgerichte impuls van Michaël (die helemaal op mensen wil
vertrouwen) niet kan of wil volgen doordat zijn blik, je zou kunnen zeggen op
melancholieke wijze, op het verleden gericht is, op de gemiste kansen. Onder
zijn leiding ontstaat – in de geestelijke wereld – een oppositie tegen Michaël.
Begrijpelijk dat De Jong daarmee zijn werken wil verbinden, want wordt ook hij
niet door de antroposofie, waar de Michaël-impuls centraal staat, tegengewerkt
en niet begrepen?
De
identificatie van Uriël en Orifiël is een stap die al eerder gezet is door
antroposofen.[18] Maar
in het werk van Rudolf Steiner is hiervoor geen aanleiding te vinden. De vier
aartsengelen die door Rudolf Steiner beschreven worden als de aartsengelen die
elkaar in de loop van het jaar afwisselen (Michaël, Gabriël, Rafaël, Uriël),
zijn vanwege deze invloed op de jaarkring in eerste instantie vanuit
zonnekrachten werkzaam, omdat de jaarkring niets anders is dan een uitdrukking
van de verbinding van deze zonnekrachten met de aarde. Daarbij
vertegenwoordigen ze verschillende regionen van de zon, die in verschillende
jaargetijden speciaal met de aarde verbonden zijn. De zon is met de maan
(Gabriël), de planeten (Rafaël) en de sterren (Uriël) verbonden, en uiteraard
met zichzelf (Michaël). Er is kortom geen reden om Uriël op de planeet Saturnus
te zoeken. Evenmin is er aanleiding om van een oppositie tussen Uriël en
Michaël te spreken.
Een ander
misverstand dat met de opvolging van het Michaël-tijdperk door het
Orifiël-tijdperk is verbonden is het volgende. De door Rudolf Steiner
geopenbaarde mysteriën van Michaël tonen aan dat het daarbij gaat om een zich
over een periode van 2000 jaar uitstrekkende voorbereidende tijd, die
uiteindelijk uitmondt in de opstijging van Michaël tot de rang van tijdgeest en
de verlegging van zijn “werkterrein” van de zon naar de aarde. Rudolf Steiner
legt daarbij uit dat de vrijkomende plaats van Michaël in de rijen van de
aartsengelen ingenomen wordt door een andere engel, de engel Widar, die daarbij
ook in rang opstijgt. Dit kan alleen betekenen dat Michaël ook na afloop van
zijn tijdperk een tijdgeest blijft, alleen zal zijn ”werkterrein” dan in het
geestelijke sfeer van de zon liggen.
Wanneer
dan, rond het jaar 2200, het Orifiël-tijdperk aanbreekt, zal, mede onder
invloed van Orifiël, een crises ingezet worden, die door de mensheid alleen zal
kunnen worden doorstaan – aldus Rudolf Steiner –, wanneer in deze tijd het
inwijdingsprincipe opgenomen kan worden in de beschaving. Deze opmerking kunnen
we zo begrijpen dat namelijk alleen met de hulp van dit inwijdingsprincipe een
verbinding met Michaël in de geestelijke wereld in stand kan worden gehouden.[19]
Dit inwijdingsprincipe moet volgens mij niet als iets geheimzinnigs worden
beschouwd, maar eerder als een verborgen achtergrond van “doodgewone” initiatieven.
De conclusie lijkt daarom gerechtvaardigd dat ook in het Orifiël-tijdperk de
hulp van Michaël-getrouwe geesten de doorslag zal geven.
[1] Bv. De
Groene Amsterdammer, 22/12/2001: Het
is de schuld van God.
[2] Bv. in het tijdschrift Novalis (12/1999; 1/2000) werd in de intrige rond de
rooms-katholieke oversteek naar Rusland, de filosoof-theoloog Solovjov als
reïncarnatie van Swedenborg en Ignatius van Loyola afgeschilderd om zo een “verborgen”
verband tussen Rusland en het rooms-katholicisme te suggereren.
[3] Interview
T. Meyer, internet:
perseus.ch/archiv/archiv_texte/html_alt/meyer_interview.htm.
[4] Bv. Harrie Salman in Driegonaal,
voorjaar 1996.
[6] Voordracht Nicolaas de Jong, Zwolle, 23
maart 1998.
[7] Esoterisch
christendom tot heden, Nicolaas de Jong, 1999 (hfdstk 1 en 2).
[8] Van Skythianos / Pythagoras tot en met E.
Vreede / N. de Jong is er sprake van liefst 10 incarnaties in ca. 2500 jaar, de
een nog beroemder dan de ander en allen met totaal andere wezenstrekken.
[9] Nicolaas de Jong in Bruisvat 6, winter 2001.
[10] Deze aartsengelen worden door De Jong
geïdentificeerd met de Elohim, geesten van een geheel andere hiërarchie
Antroposofisch gezien is dit een elementaire denkfout.
[11] Bernard Lievegoed onderscheidt in Mysterienströmungen in Europa und die neuen
Mysterien (1981) vier totaal andere mysteriestromingen: de oostelijke
graalstroming, de westelijke arthurstroming, de zuidelijke rozenkruisersstroming
en de noordelijke michaëlstroming. Waarschijnlijk vindt De Jong het belangrijk
hier enerzijds op aan te sluiten en er anderzijds tegenin te gaan.
[12] Vergelijk bv. ook De Jongs analyse van seksualiteit als “de mogelijkheid
om het ik van de ander en diens karma te ontmoeten”, als “het aangaan van de
gezamenlijke dans om karma te leren ontwaren”.
[13] Rudolf Steiner schrijft dit toe aan Odin, de individualiteit die
later optreedt als Gautama Boeddha. De Jong denkt zich hieruit te kunnen redden
door Odin tot inspirator van Skythianos te promoveren en door Skythianos ook
nog eens de rol van Maitreya Boddhisatva (Jeshu ben Pandia) erbij te geven.
[14] Zodoende heeft Rudolf Steiner volgens De Jong Klingsor en tegelijk
Ignatius van Loyola in het oprichtingsbestuur van de antroposofische vereniging
beroepen…
[15] Zowel het bolsjewisme als het nazisme bracht Rudolf Steiner met de
Sorat-impuls in verband (hoewel het woord ‘nazisme’ in zijn tijd nog niet
gebruikt werd).
[16] Een speculatieve gedacht die hier wel op aansluit zou de gedachte
zijn dat mede door zulke kosmische processen van het boze de aanslag van 11
september 2001 is voorbereid.
[17] Hij refereert hierbij aan het boek Das geistige Ereichnis des 20. Jahrhundert – Eine Imagination van
Jesajah Ben Aharon.
[18] Zonder dit te noemen sluit De Jong met deze gedachte aan op Dieter
Brüll.
[19] Verder beschrijft Rudolf Steiner dat in deze tijd de Duitse
(Midden-Europese) aartsengel zich in zijn volk zal incarneren.